Het hof overweegt als volgt. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man wordt niet alleen gekeken naar de inkomsten die hij feitelijk verwerft, maar ook naar de inkomsten die hij in redelijkheid kan verwerven. In het geval van de man moet antwoord worden gegeven op de vraag of hij, als enig aandeelhouder, (een deel van) de winst aan zichzelf kan uitkeren als dividend. Bij die vraag moeten zowel de behaalde winst van de afgelopen jaren als de verwachte winst worden betrokken, evenals de (te verwachten) kasstromen. Nu de vrouw gemotiveerd, onder verwijzing naar de stukken van de man, heeft gesteld dat er ruimte is voor een dividenduitkering, is het aan de man om aan te tonen dat en waarom deze uitkering niet mogelijk is. Naar het oordeel van het hof is hij daarin ten dele geslaagd. Daarbij wordt het volgende van belang geacht.
Blijkens de overgelegde jaarrekeningen was de winst over de jaren 2010 tot en met 2013 stabiel. In 2014 is de winst afgenomen.
Met de mogelijkheid dat de man wellicht met terugwerkende kracht Btw-plichtig zal raken waardoor hij reeds thans een deel van de winst dientenbehoeve zal moeten reserveren, kan het hof niet (volledig) rekening houden nu dit een onzekere, toekomstige gebeurtenis betreft.
Voorts is onvoldoende komen vast te staan dat de commerciële waardering van het pensioen van de man in eigen beheer dusdanig negatieve consequenties heeft gehad voor zijn winst, in die zin dat hij geen enkele dividenduitkering kan doen. Dat er echter sprake is van een negatief effect op de winst heeft de man met het in het geding brengen van de Uiting 2014-4 van de Raad voor de Jaarverslaggeving van 1 april 2014 wel voldoende aannemelijk gemaakt. Uit dat stuk blijkt dat de waardering van de pensioenvoorziening op fiscale grondslagen niet langer wordt toegestaan. De man heeft zijn pensioenvoorziening moeten verhogen naar de commerciële waarde door een dotatie, die van invloed is geweest op zijn winst.
Daarnaast heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, mede vanwege de door de hypotheekhouder gestelde eisen, zijn rekening-courantschuld moet aanzuiveren. In augustus 2014 is de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] blijkens de nota van afrekening verkocht met een verlies van afgerond € 60.000,-. De man heeft dit verlies onder andere opgevangen door zijn hypothecaire lening op zijn andere woning, gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 1], te verhogen. Aannemelijk is dat de hypotheekhouder tegenover deze verhoging eisen heeft gesteld, hoewel de man heeft nagelaten daaromtrent specifieke informatie te verschaffen, zoals over de hoogte van de gewenste aflossingen en de termijn waarbinnen deze moeten zijn gedaan.
Evenals de rechtbank acht het hof echter ook van belang dat de man reeds jaren - naast zijn salaris - bedragen in rekening-courant heeft opgenomen uit zijn onderneming. Uit het door de man overgelegde stuk met betrekking tot het verloop van de rekening-courantverhouding blijkt dat de schuld is opgelopen van € 49.047,- op 1 januari 2006 tot € 269.468,- op 31 december 2011.
De man heeft niet nader onderbouwd dat en op welke wijze een uitkering van dividend, naast zijn salaris, de continuïteit van zijn onderneming in gevaar zal brengen. Gelet op het voorgaande zal het hof, anders dan de man heeft betoogd, voor de bepaling van zijn draagkracht niet slechts rekening houden met het loon dat de man geniet. Het hof acht het gezien al het voorgaande redelijk om tot 1 januari 2015 de rechtbank te volgen in haar bepaling dat de man zichzelf dividend kan uitkeren ter hoogte van € 17.000,- per jaar, zijnde 40% van de gemiddelde winst over de jaren 2010 tot en met 2012.
Anders dan de rechtbank beschikt het hof ook over de jaarstukken van 2013 en de conceptjaarstukken van 2014. Gezien die stukken, waaruit een sterke winstdaling over 2014 blijkt en in aanmerking nemend dat de man de huidige hoge rekening-courantschuld hoe dan ook zal moeten verlagen, acht het hof het redelijk om vanaf 1 januari 2015 een dividenduitkering ter hoogte van 20% van de gemiddelde winst over 2010 tot en met 2013 in aanmerking te nemen, hetgeen neerkomt op een bedrag van afgerond € 9.500,-.