4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt overwogen:
“2. Eiser heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat:
- bij het bepalen van de waarde van de woning de zogenoemde vergelijkingsmethode niet juist is toegepast. Verweerder heeft, zo stelt eiser, ten onrechte verkopen in uit andere wijken in de gemeente [Z] ten grondslag gelegd aan de waardevaststelling van de woning. Verweerder had bij het vaststellen van de waarde van de woning moeten uitgaan van WOZ-waardes en verkooppijzen binnen het project en had daarbij rekening moeten houden met bestaande financieringskortingen die worden verleend bij de verkoop van nieuwe woningen binnen het project. Gelet hierop is het voor bestaande bewoners niet mogelijk om hun woning te verkopen tegen de door verweerder bepaalde WOZ-waarde omdat het veel goedkoper is om een nieuwe woning aan te schaffen met een kortingsregeling. Om deze reden worden er ook geen reeds bewoonde woningen binnen het project te koop aangeboden, zodat er geen verkoopgegevens van vergelijkbare woningen zijn om de WOZ-waarde op te baseren, aldus nog steeds eiser;
- de vastgestelde waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde per de vorige waardepeildatum; en
- de WOZ-waarde van het buurpand op nummer [...] relatief sneller is gedaald dan de WOZ-waarde van de woning.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van zijn beroep en verlaging van de WOZ-waarde tot € 971.000.
3. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 31 januari 2014 door [taxateur], taxateur te [woonplaats]. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 1.226.000. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5. Met het hiervoor vermelde taxatierapport heeft verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. De in het taxatierapport genoemde eerste drie vergelijkingsobjecten zijn gelegen in andere wijken van de gemeente en vormen geen onderdeel van het project waarin eisers woning is gelegen. In het rapport zijn tevens verkoopgegevens overgelegd van twee objecten die wel zijn gelegen in het project. De rechtbank is van oordeel dat de verkoopprijzen van de twee objecten die zijn gelegen in het project een beter uitgangspunt vormen voor de vaststelling van de waarde van de woning dan de verkoopgegevens van de drie objecten gelegen buiten het project. Gelet hierop worden de door verweerder gehanteerde eerste drie objecten verworpen.
7. De in het taxatieverslag genoemde verkoopgegevens van de twee binnen het project verkochte objecten [B-straat 1] en [B-straat 2] te [Z] zijn kort vóór de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van die vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen ten opzichte van de woning. Deze twee objecten worden hierna ook aangeduid als ‘de vergelijkingsobjecten’.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet met alle verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende rekening heeft gehouden. Weliswaar heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat met de fysieke verschillen, met name de ligging en de grootte, voldoende rekening is gehouden maar verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de wijze waarop de vergelijkingsobjecten zijn verkocht en de financieringsvoordelen die de kopers daarmee hebben behaald.
9. De twee vergelijkingsobjecten zijn verkocht met onder meer toepassing van een onvoorwaardelijke, directe korting van 10% op de oorspronkelijke vraagprijs. Gelet op het verhandelde ter zitting en de in het taxatierapport genoemde koopsom, waarin deze korting is inbegrepen, heeft verweerder bij de bepaling van de WOZ-waarde van de woning met dit directe voordeel rekening gehouden.
10. Echter verweerder heeft bij de waardebepaling geen rekening gehouden met de bij die verkopen overeengekomen uitgestelde betaling van 25% van de koopsom die, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, evenals de directe korting in de koopakte van de vergelijkingsobjecten is opgenomen. Ook deze uitgestelde betaling levert de desbetreffende kopers naar het oordeel van de rechtbank een financieringsvoordeel op dat in het economische verkeer een zekere waarde vertegenwoordigt. Immers de uiteindelijke betaalde prijs (inclusief financieringskosten) voor een object wordt daardoor verlaagd. Dat een makelaar in een taxatierapport bij de verkoop de waarde van de twee objecten heeft vastgesteld op de oorspronkelijke koopprijs minus enkel de onvoorwaardelijke korting van 10% doet hier niet aan af. Die waardevaststelling was noodzakelijk in verband met financiering door de koper van de voorwaardelijke korting van een kwart van de koopsom en kan daarom niet bepalend zijn voor de waarde van de gefinancierde woningen.
11. Gelet op het vorenstaande kan dan ook niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een juiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de twee vergelijkingsobjecten.
12. Eiser heeft, met hetgeen hij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum € 971.000 bedraagt. Hij heeft ter zitting verklaard dat het financieringsvoordeel moet leiden tot een verlaging van de waarde van zijn woning van 10%. Hoe hij tot dit percentage is gekomen heeft hij echter niet onderbouwd, zodat de rechtbank deze waarde verwerpt.
13. De rechtbank stelt de waarde van de woning op de waardepeildatum, gelet op het voorgaande, in goede justitie vast op € 1.135.000. Daarbij wordt het volgende van belang geacht. De rechtbank stelt het financieringsvoordeel vast op € 45.000. Daarbij gaat zij uit van hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, namelijk dat er een uitgestelde betaling van ten minste drie jaar geldt voor een kwart van de koopprijs en dat er na afloop van die drie jaar een beperkte terugbetalingsregeling geldt. Gelet hierop stelt de rechtbank het voordeel in het economische verkeer, uitgaande van een rentestand van ongeveer 5% per jaar, op drie jaar maal 5% van € 295.000 (zijnde een kwart van de door verweerder voor de woning bepaalde waarde van € 1.180.000) levert dat een bedrag op van (afgerond) € 45.000. Dit bedrag dient in mindering te komen op de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde van de woning.”