Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 187 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Wanneer een kind zelf over voldoende eigen inkomsten of vermogen beschikt om te voorzien in zijn levensonderhoud, is er voor de ouder geen sprake van gedrongenheid en is er derhalve geen aanleiding om de uitgaven van de ouder in aftrek toe te laten.
€ 700 indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 700 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens grotendeels op de belastingplichtige drukken.
Nu verweerder betwist dat eiseres voor de thans gevraagde aftrek van € 1.050 per kwartaal in aanmerking komt, brengt een redelijke bewijslastverdeling met zich mee dat eiseres, die een aftrekpost wil toepassen, aannemelijk maakt dat zij aan alle vereisten voor de hogere aftrek voldoet.
In de aanslagregelende fase is de Aftrek van Kosten levensonderhoud kinderen zonder onderzoek verleend tot het in de aangifte geclaimde bedrag van € 2.800.”
4.4.1. Ter zake van de aftrek van specifieke zorgkosten heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Ten aanzien van bij de drogist of supermarkt aangekocht incontinentiemateriaal (totaal
€ 27,31) overweegt de rechtbank dat een medisch voorschrift ontbreekt, hetgeen aan aftrek in de weg staat.
Eiseres heeft ook zorgkosten van haar dochter [dochter 1] vermeld. Voor de aftrek van specifieke zorgkosten van kinderen geldt dat deze aftrekbaar zijn totdat het kind de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt (artikel 6.16 van de Wet IB 2001). Kosten ten behoeve van [dochter 1] die zijn gemaakt na 25 juli 2009 zijn reeds op die grond niet aftrekbaar. Resteert een bedrag van
€ 3,57 wegens aan [dochter 1] voorgeschreven medicijnen.
Met betrekking tot het door eiseres onder het kopje ‘Rekenhulp specifieke zorgkosten van Belastingdienst’ genoemde bedrag aan genees- en heelkundige hulp van € 507,03 overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is op welke kosten dit bedrag betrekking heeft.
Op grond van het al vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres met de door haar overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bedrag aan specifieke zorgkosten dat de drempel van € 488 (1,65% x € 29.539) overstijgt.
Zij kan daarom niet met succes aanspraak maken op een hogere aftrek dan de aftrek van
€ 175 die verweerder in de aanslagfase reeds heeft toegekend.”
a. periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, tenzij deze worden gedaan aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
(…)
f. in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud.
(…).”
Nu niet aan de wettelijke voorwaarden is voldaan en ook overigens de betaling van € 6.000 niet aannemelijk is geworden, komt de rechtbank tot de conclusie dat geen recht bestaat op een alimentatieaftrek.”
4.6.1. Ter zake van de aftrek van kosten ter behoud van periodieke uitkeringen heeft de rechtbank het volgende overwogen: