ECLI:NL:GHAMS:2015:1706

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
23-001529-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negeren ambtelijk bevel en poging zware mishandeling door als bestuurder van een bromfiets tegen een motorfiets aan te rijden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het negeren van een ambtelijk bevel en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 14 juli 2012 in Alkmaar, waarbij de verdachte als bestuurder van een bromfiets opzettelijk een motoragent, die hem een stopteken had gegeven, heeft aangereden en geprobeerd deze van de weg te drukken. De rechtbank had de dagvaarding voor het tweede ten laste gelegde feit nietig verklaard, maar het hof oordeelde dat de dagvaarding geldig was. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het tweede feit had gepleegd, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het hof achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een bromfiets met aanzienlijke snelheid op de motoragent in te rijden. Het hof legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk, en hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had eerder een veroordeling voor bedreiging van een politieambtenaar.

Uitspraak

parketnummer: 23-001529-13
datum uitspraak: 30 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14-810315-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 14 juli 2012 in de gemeente Alkmaar, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (werkzaam bij de politie Noord-Holland Noord), (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet als bestuurder van een bromfiets een of meerma(a)l(en) op tegen de motorfiets, bestuurd door genoemde [slachtoffer], is aangereden en/of is opgebotst en/of voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden en/of heeft getracht de berm in te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 14 juli 2012 te Alkmaar opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1] (werkzaam bij de politie Noord-Holland Noord), die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd te stoppen, althans een stopteken had gegeven, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering,
en/of
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 2] (werkzaam bij de politie Noord-Holland Noord), die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd hem, die [verbalisant 2] (motoragent) te volgen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Omvang van het hoger beroep

De raadsvrouw heeft erop gewezen dat het hoger beroep niet is gericht tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft gesteld dat, mede nu het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld, het ‘niet opportuun is dit feit te behandelen’.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 26 maart 2013 onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld en dat het hoger beroep niet alsnog bij latere akte is beperkt middels een gedeeltelijke intrekking. Dit betekent dat het hof ook heeft te oordelen over de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Voor zover de raadsvrouw heeft willen bepleiten dat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op de voet van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in het hoger beroep, geldt dat het hof geen aanleiding ziet van de in die bepaling vervatte bevoegdheid gebruik te maken, mede gelet op het navolgende.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof zich niet verenigt met de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.

Geldigheid van de dagvaarding

De rechtbank heeft de dagvaarding nietig verklaard voor zover deze ziet op het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij redengevend geacht dat in de tenlastelegging het wettelijk voorschrift krachtens welke een bevel of voorschrift is gedaan niet nader is omschreven.
Zoals ook naar voren komt in een arrest van de Hoge Raad van 20 november 2007 (ECLI:NL:HR:2007: BB5368), lijdt de dagvaarding in geval van een vervolging wegens het niet voldoen aan een tot de verdachte gerichte vordering of bevel, in het algemeen niet aan nietigheid indien - zoals hier - in de op de artikel 184 Sr toegesneden tenlastelegging niet is benoemd op welke vordering of bevel zij het oog heeft. Dit zou anders zijn indien de verdachte door die wijze van ten laste leggen zich niet naar behoren kan verdedigen tegen het hem gemaakte verwijt. Omtrent dit laatste is door of namens de verdachte in hoger beroep niets aangevoerd. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de dagvaarding voor zover deze ziet op het onder 2 ten laste gelegde, geldig is.

Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

Naar het oordeel van het hof dient de verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 is ten laste gelegd. Dat berust op het volgende.
Op 14 juli 2012 hield de politie aan de Edisonweg in Alkmaar een alcoholcontrole. In dat kader is de verdachte, die een bromscooter bestuurde, door politieambtenaar [verbalisant 1] een stopteken gegeven. Dit teken heeft hij genegeerd. Hierna is door twee motoragenten, te weten hoofdagent [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2]) en brigadier [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) de achtervolging ingezet. [verbalisant 2] heeft een stopteken gegeven waarop de verdachte is gestopt. Na te hebben geconstateerd dat het bandje van de helm van de verdachte niet was vastgemaakt en dat diens adem rook naar alcohol heeft [verbalisant 2] de verdachte bevolen hem te volgen. [verbalisant 2] heeft een transparant aan de achterzijde van zijn dienstmotor aangedaan, waarna in rode letters de tekst ‘Politie – Volgen’ oplichtte. De verdachte volgde [verbalisant 2] echter niet en verhoogde zijn snelheid. Hierop heeft [slachtoffer] de verdachte tot twee maal toe met luide stem, maar tevergeefs gesommeerd te stoppen.
Hoewel de omtrent het incident opgemaakte processen-verbaal er geen uitsluitsel over geven, kan het redelijkerwijs niet anders dan dat de betrokken politieambtenaren de verdachte hebben willen doen stilhouden op grond van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel gebruik hebben willen maken van de bevoegdheid genoemd in het vierde lid van dat artikel. Eerstgenoemde bepaling houdt niet uitdrukkelijk in dat betrokken ambtenaren gerechtigd zijn tot het doen van een vordering of het geven van een bevel (vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:199). Voor de tweede bepaling is dat niet anders. Niet gebleken is dat de verdachte zich op 14 juli 2012 op andere wijze schuldig heeft gemaakt aan het negeren van een vordering of bevel als bedoeld in artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.

Gevoerde bewijsverweren ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde.
Daartoe heeft de raadsvrouw allereerst aangevoerd dat moet worden getwijfeld aan hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van [slachtoffer] en wel om de volgende redenen:
a. a) uit de resultaten van het technisch onderzoek volgt dat de bromfiets van de verdachte zich op het moment van diens val op of nabij de onderbroken asstreep bevond, terwijl [slachtoffer] heeft gerelateerd dat hij op het moment dat de verdachte ‘tegen hem aanknalde’ uiterst links op het fietspad reed;
b) uit de resultaten van het technisch onderzoek blijkt verder dat de bromfiets al was gevallen vóór de inrijsporen van de motorfiets in de linker berm, hetgeen evenmin overeenkomt met het proces-verbaal van [slachtoffer], die na de val van de verdachte zelfs nog 8,1 meter is doorgereden;
c) op geen van beide voertuigen zijn contactsporen aangetroffen, hetgeen moeilijk te rijmen is met de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte ‘met alles wat hij had tegen hem aanknalde’;
d) [slachtoffer] heeft gerelateerd dat hij bijna van een steil talud werd afgeduwd, terwijl uit foto’s die zijdens de verdediging zijn overgelegd, alleen blijkt van een flauwe glooiing.
Nu het proces-verbaal van [slachtoffer] op meerdere essentiële punten niet strookt met objectieve feiten, kan dat stuk niet als bewijs dienen, zodat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]; hij wilde slechts zijn eigen route volgen. Niet waarschijnlijk is dat hij de aanmerkelijke kans om zelf zwaar lichamelijk letsel op te lopen eveneens op de koop heeft genomen.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Ad a en b
[slachtoffer] heeft in zijn proces-verbaal gerelateerd dat hij zag en voelde dat de bromfiets tegen hem aanknalde en een moment aan hem bleef hangen. Door het geweld dat door de verdachte werd uitgeoefend werd [slachtoffer] vervolgens de berm ingedrukt. Hij voelde en zag dat de verdachte ten val kwam, maar moest zich ‘enorm focussen’ op de situatie waarin de bromfietser hem had gebracht. Vervolgens maakt [slachtoffer] er melding van dat hij in het natte hoge gras reed.
Anders dan de raadsvrouw kennelijk meent, kan uit dit proces-verbaal niet worden afgeleid dat [slachtoffer] op hetzelfde ogenblik dat de verdachte [slachtoffer] raakte in de berm terecht is gekomen of dat daar enige ogenblikken tussen hebben gezeten. In dat laatste geval laat het gegeven dat de door de motorfiets van [slachtoffer] in de berm veroorzaakte inrijsporen pas op enige afstand van de plek waar de bromfiets van de verdachte het wegdek heeft geraakt zijn aangetroffen zich verklaren, te meer wanneer wordt bedacht dat de motorfiets reed met een snelheid van 50 tot 60 kilometer per uur; uitgaande van een snelheid van 50 kilometer per uur betekent dit dat per seconde 13,89 meter werd afgelegd. Evenmin is uitgesloten dat de verdachte nog een corrigerende stuurbeweging naar rechts heeft weten te maken, zodat zijn bromfiets het wegdek niet aan de linkerzijde, maar nabij de middenas raakte. In dat licht kan niet met vrucht worden betoogd dat hetgeen [slachtoffer] heeft gerelateerd hier zonder meer in strijd is met de overige gegevens uit het opsporingsonderzoek.
Ad c
Dit onderdeel van het verweer mist feitelijke grondslag, gelet op hetgeen is opgenomen op pagina’s 36 en 37 van het doorgenummerde proces-verbaal.
Ad d
Hetgeen [slachtoffer] heeft gerelateerd over de aanwezigheid van een het steil talud wordt onderschreven door het proces-verbaal van bevindingen van het technisch onderzoek (p. 30), terwijl niet kan worden vastgesteld welke plaats precies de overgelegde foto’s weergeven.
Nu het hof de stelling van de raadsvrouw dat het proces-verbaal van [slachtoffer] niet te rijmen is met objectieve feiten niet onderschrijft en er ook overigens geen reden is om aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen daarin is vervat te twijfelen, kan het proces-verbaal gebezigd worden voor het bewijs, hetgeen het hof ook zal doen.
Het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] wordt weerlegd door de inhoud van het gebezigde bewijs, waarbij met betrekking tot de kans dat de verdachte ten gevolge van zijn handelwijze zelf letsel zou oplopen nog wordt overwogen dat, voor zover de verdachte zich al daadwerkelijk van een dergelijke kans bewust is geweest, dat risico voor de verdachte gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn manoeuvres kennelijk niet opwoog tegen zijn behoefte om koste wat kost uit handen van de politie te blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 juli 2012 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], werkzaam bij de politie Noord-Holland Noord, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een bromfiets meermalen tegen de motorfiets, bestuurd door genoemde [slachtoffer], is aangereden en voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden en heeft getracht de berm in te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg feit 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij wijze van strafmaatverweer aangevoerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De verdachte is bovendien sinds het voorliggende incident niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Voorts dient rekening te worden gehouden met de lichamelijke conditie van de verdachte en zijn financiële situatie, omstandigheden die meebrengen die dat de verdachte niet in staat is een werkstraf te verrichten of een geldboete te betalen. In verband daarmee dient een volledig voorwaardelijke straf overwogen te worden, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een motoragent door met een bromfiets met een serieus te nemen snelheid op hem in te sturen en hem letterlijk van de weg af te rijden. In aanmerking genomen de snelheid waarmee de motoragent reed en gelet op de overige omstandigheden waaronder het incident plaatsvond, mag het een uiterst gelukkige omstandigheid genoemd worden dat de motoragent hiervan geen grote lichamelijke gevolgen heeft ondervonden. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich klaarblijkelijk koste wat kost heeft willen onttrekken aan het openbaar gezag en zelfs bereid is gebleken daartoe de veiligheid van de motoragent in de waagschaal te stellen. Bekend is dat slachtoffers van dergelijke vergrijpen - ook motoragenten - daarvan nog langdurige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook hiervoor heeft de verdachte zijn ogen kennelijk gesloten.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 januari 2015 is de verdachte eerder ter zake van bedreiging van een politieambtenaar onherroepelijk veroordeeld. Dit wordt in zijn nadeel gewogen.
Ten aanzien van de gestelde schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM overweegt het hof als volgt.
Het hoger beroep is ingesteld op 26 maart 2013. Het hof doet uitspraak op 30 april 2015. Het hof neemt in aanmerking dat de zaak op 30 oktober 2014 voor inhoudelijke behandeling gepland stond, maar dat het onderzoek toen is geschorst op verzoek van de raadsvrouw in verband met omstandigheden die binnen de risicosfeer van (de raadsvrouw van) de verdachte vallen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de duur van de procedure in hoger beroep niet onredelijk is te noemen. Het verweer wordt verworpen.
Het hof houdt er tot slot rekening mee dat de verdachte blijkens de mededelingen van zijn raadsvrouw niet in staat is een werkstraf te verrichten of een geldboete te voldoen, reden waarom het hof een vrijheidsstraf zal opleggen. Een geheel voorwaardelijke straf zoals door de raadsvrouw voorgesteld zou de ernst van het bewezene danig miskennen. Wel zal het hof een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen, opdat de verdachte - die lijkt te kampen met agressieproblematiek, maar blijkens het reclasseringsrapport van 21 januari 2013 niet open staat voor hulpverlening - ervan weerhouden wordt zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. H.W.J. de Groot en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2015.
[...]