ECLI:NL:GHAMS:2015:1655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
200.164.371-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herstel van arrest na ontslag van instantie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, WARD PARTICIPATIONS B.V. en een andere besloten vennootschap, hadden verzocht om alsnog van grieven te mogen dienen na hun ontslag van de instantie. Dit verzoek volgde op een eerder arrest van 24 maart 2015, waarin de geïntimeerde, MEIJBURG & CO, was ontslagen van de instantie, met veroordeling van de appellanten in de kosten van het hoger beroep. De appellanten voerden aan dat het hof hen ten onrechte had ontslagen, omdat er geen duidelijke vordering van de geïntimeerde was en zij niet in de gelegenheid waren gesteld om hun verzuim om advocaat te stellen te herstellen.

Het hof overwoog dat de geïntimeerde in het anticipatie-exploot had gevorderd dat zij van de instantie zou worden ontslagen, ongeacht of de appellanten tijdig verschenen. Hierdoor was er geen aanleiding om de appellanten een termijn te geven om alsnog een advocaat te stellen. Het hof concludeerde dat er geen kennelijke fout was die voor eenvoudig herstel in aanmerking kwam. Het verzoek van de appellanten werd dan ook afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.164.371/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/550565 / HA ZA 13-1505
arrest van de meervoudige burgerlijk kamer van 28 april 2015
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WARD PARTICIPATIONS B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beide gevestigd te [plaats],
appellanten,
niet verschenen,
tegen
de maatschap
MEIJBURG & CO, voorheen genaamd KPMG Meijburg & Co,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J. Blaisse te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 24 maart 2015 een arrest uitgesproken, waarnaar het hof verwijst. Bij dit arrest is geïntimeerde van de instantie ontslagen, met veroordeling van appellanten in de kosten van het hoger beroep.
Mr. M. de Vries heeft bij brief van 9 april 2015 namens appellanten het hof verzocht de zaak alsnog naar de rol te verwijzen voor het indienen van een memorie van grieven.
Geïntimeerde is door het hof in de gelegenheid gesteld om zich over dit verzoek uit te laten.
De advocaat van geïntimeerde heeft dat bij faxbericht van 20 april 2015 gedaan.

2.Beoordeling

2.1
In deze zaak heeft geïntimeerde de roldatum, vermeld in de appeldagvaarding, bij anticipatie-exploot vervroegd van 26 mei 2015 naar 10 februari 2015. Op de vervroegde roldatum heeft geïntimeerde de zaak laten inschrijven. Nadat appellanten op die datum niet waren verschenen, is de zaak conform artikel 123 lid 1 Rv naar de rol van 24 februari 2015 verwezen om appellanten in de gelegenheid te stellen alsnog advocaat te stellen. Appellanten zijn toen niet alsnog verschenen. Vervolgens is arrest bepaald op 24 maart 2015. Ingevolge het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv juncto 123 lid 2 Rv is geïntimeerde bij dat arrest ontslagen van de instantie.
2.2
Thans is het verzoek van appellanten aan de orde om alsnog een termijn te verlenen voor het nemen van een memorie van grieven. Appellanten hebben daartoe aangevoerd dat, kort gezegd, het hof geïntimeerde niet had mogen ontslaan van de instantie, nu een daartoe strekkende (duidelijke) vordering van geïntimeerde ontbrak, althans niet zonder appellanten in de gelegenheid te stellen hun verzuim om advocaat te stellen te herstellen vóór de datum waarop arrest was bepaald of in ieder geval binnen een redelijke termijn na 24 februari 2015.
2.3
Het hof begrijpt het verzoek van appellanten aldus, dat zij het hof verzoeken het op 24 maart 2015 gewezen eindarrest op de voet van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te verbeteren. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
2.4
In het anticipatie-exploot is door geïntimeerde gevorderd dat zij “indien Ward c.s. het exploot van de hoger beroep dagvaarding niet tijdig ter griffie hebben ingediend, van de instantie wordt ontslagen, met veroordeling van Ward c.s. in de kosten”. Daaruit heeft het hof opgemaakt dat zij, ook indien appellanten niet tijdig in het geding zouden verschijnen, van de instantie wenste te worden ontslagen en dus niet wilde voortprocederen. Om die reden is aan geïntimeerde na 24 februari 2015, de datum waarop appellanten uiterlijk advocaat hadden moeten stellen, geen termijn gegeven om hetzij arrest te vragen hetzij bij akte te verklaren dat zij wenst voort te procederen, hetgeen wel zou zijn gebeurd als een vordering om van de instantie te worden ontslagen in het anticipatie-exploot had ontbroken. Indien de zaak voor een dergelijke uitlating van geïntimeerde twee weken zou zijn aangehouden, hadden appellanten, anders dan zij lijken te betogen, tijdens die aanhouding niet alsnog advocaat kunnen stellen. De aan appellanten gegeven termijn voor het herstellen van hun verzuim om advocaat te stellen was op 24 februari 2015 immers al geëindigd.
2.5
Overigens is in artikel 123 lid 2 Rv bepaald dat, indien gedurende de daarvoor gegeven termijn niet alsnog advocaat is gesteld, geïntimeerde van de instantie wordt ontslagen, zonder een vordering van geïntimeerde daartoe te vereisen. Appellanten doen in voornoemde brief ten onrechte een beroep op artikel 127 lid 2 Rv, waarin is bepaald dat geïntimeerde kan vorderen dat hij van de instantie wordt ontslagen, indien hij op basis van lid 1 van dat artikel de dagvaarding op de rol heeft laten inschrijven. Artikel 127 Rv ziet op de situatie dat geïntimeerde de dagvaarding op de door appellant aangezegde datum op de rol laat inschrijven omdat appellant dat niet tijdig heeft gedaan, terwijl in de onderhavige zaak geïntimeerde ex artikel 126 Rv de roldatum heeft vervroegd.
2.6
Appellanten hebben in meergenoemde brief nog aangevoerd dat mr. De Vries op 17 februari 2015 telefonisch contact met de griffie van het hof heeft gehad teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de gevolgen van het niet stellen van een advocaat op 24 februari 2015, mocht dat door omstandigheden niet mogelijk zijn. Hem is toen, zo stellen appellanten, meegedeeld dat de zaak op de rolzitting van 10 maart 2015 voor arrest kwam te staan en dat voor die datum per H-formulier alsnog advocaat diende te worden gesteld. Ambtshalve onderzoek naar deze stelling heeft opgeleverd dat de juistheid daarvan niet aannemelijk is, aangezien, zoals hiervoor onder 2.4 al is overwogen, in het geval dat er na afloop van de termijn voor herstel van het verzuim van advocaatstelling nog twee weken wordt aangehouden, dat is om geïntimeerde de gelegenheid te geven om zich uit te laten en niet voor het alsnog stellen van advocaat. Deze stelling wordt daarom gepasseerd.
2.7
Van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent is derhalve geen sprake. Het verzoek zal worden afgewezen.

3.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van appellanten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.