ECLI:NL:GHAMS:2015:1644

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
200.151.074-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van advocaatkosten tussen appellanten en Aspremont Advocaten B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten, [appellante 1] en [appellant 2], en Aspremont Advocaten B.V. over de betaling van advocaatkosten. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarbij Aspremont als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optrad. De rechtbank had de vorderingen van Aspremont toegewezen tot een bedrag van €5.901,25, vermeerderd met wettelijke rente, en had de appellanten veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De appellanten hebben in hun memorie van grieven hun bezwaren geuit tegen de hoogte van de declaraties en de inschakeling van andere advocaten door Aspremont. Ze betwisten de overeengekomen uurtarieven en stellen dat er geen overeenstemming is bereikt over de werkzaamheden van de ingeschakelde advocaten. Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld over de hoogte van de declaraties en de inschakeling van andere advocaten. Het hof heeft de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep voor de eerdere vonnissen en heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die is afgewezen. De appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.151.074/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/416317/HA ZA 09-36
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 april 2015
inzake

1.[appellante 1] en

2.
[appellant 2],
beiden wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
advocaat: mr. F.X.D.A. Hagens te Leusden,
tegen
ASPREMONT ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Lienden, gemeente Buren,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.J.M. van Ophuizen te Lienden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna enerzijds [appellante 1], [appellant 2] (en gezamenlijk [appellanten]) en anderzijds Aspremont genoemd.
[appellanten] is bij dagvaarding van 6 mei 2014 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam, van 18 november 2009, 20 januari 2010, 16 maart 2011 en 5 februari 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Aspremont als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellanten]als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en de vorderingen van Aspremont zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Aspremont heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van (het hof begrijpt) het geding in hoger beroep, met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 16 maart 2011 onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
1. Aspremont voert een advocatenkantoor waarbinnen zowel mr. […]
(hierna: [X]) als mr. […] (hierna: [Y]) werkzaam zijn als advocaat.
2. Aspremont heeft in 2006 opdracht gekregen van in elk geval [appellante 1] - tegen betaling - (juridische) diensten te verrichten in het kader van een conflict dat zij en [appellant 2] hadden met ene […] (hierna: [A]), welke opdracht Aspremont heeft aanvaard.
3. Bij brief van 12 oktober 2006 heeft [X] als volgt geschreven aan
[appellante 1]:
“Onder verwijzing naar mijn bespreking met uw echtgenoot van 11 oktober jongstleden bevestig ik u voor de goede orde dat u mij opdracht hebt gegeven uw belangen te behartigen met betrekking tot een huurgeschil met (...) [A].
Ik heb uw opdracht aanvaard, waarop de door Aspremont Advocaten gehanteerde algemene voorwaarden (...) van toepassing zijn. Het door mij te hanteren uurtarief bedraagt, € 205,00, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19% BTW. U zult maandelijks een gespecificeerde declaratie voor de in bovengenoemd dossier verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten ontvangen. Het eerste gesprek zal ik niet in rekening brengen.”
4. In de periode van 1 mei 2007 tot en met 31 december 2007 heeft Aspremont de
door haar verrichte werkzaamheden aan [appellanten] gedeclareerd door middel van een achttal declaraties (hierna: de declaraties). [appellanten] heeft nagelaten de declaraties (volledig) te betalen.
5.[appellanten] is met Aspremont op 7 augustus 2007 een betalingsregeling
(hierna: de betalingsregeling) overeen gekomen. In een door [appellant 2], [appellante 1] en [X] ondertekende verklaring is onder meer het volgende vastgelegd:
Betalingsregeling
De heer [appellant 2] en mevrouw [appellant 2], nader tezamen te noemen ‘de
schuldenaren’, hebben de navolgende betalingsregeling met Aspremont Advocaten
getroffen terzake in het dossier 02.369 ([appellant 2]/[A]) openstaande facturen. Per 7 augustus 2007 bedraagt het openstaande bedrag € 15.146,53.
Iedere maand, te beginnen in augustus 2007, zal in de eerste week van de betreffende
maand een bedrag van minimaal € 2.500,00, en gestreefd wordt een bedrag van
€ 3.000,00, op de op dat moment openstaande facturen worden betaald.
De schuldenaren zullen als eerste termijn een bedrag van € 2.500,00 in de week van 6
augustus 2007 overmaken naar de bankrekening van Aspremont Advocaten (..).
Indien schuldenaren meer gelden tot hun beschikking krijgen, zullen zij meer dan
€ 3.000,00 op het alsdan openstaande bedrag aan facturen voldoen.
Indien schuldenaren vanwege onvoorziene omstandigheden niet aan hun
betalingsverplichtingen uit hoofde van onderhavige regeling kunnen voldoen, zullen zij Aspremont Advocaten hiervan per omgaande op de hoogte stellen en zullen zij aangeven welk bedrag zij wel kunnen voldoen. Indien er niet en/of niet tijdig wordt betaald en partijen terzake geen nadere afspraken hebben gemaakt, zal Aspremont Advocaten haar werkzaamheden opschorten.
6. Bij e-mail bericht van 31 oktober 2007 heeft [appellant 2] als volgt geschreven aan
[Y]:
“(w)ij hebben u medegedeeld dat wij afhankelijk waren van debiteuren en dat deze tot op heden nog niet hebben betaald.
Is er nu dan ook nog steeds niks ontvangen van de beslaglegging
Tevens wat elke keer betreft opschorting enz., bij lopende zaken en zeker een paar dagen voorde zitting kan er geen aanspraak op opschorting werkzaamheden plaats vinden. dit hebben vernomen en verzoeken u dan ook om nu eens deze zaak met spoed af te handelen en zodat u en wij ons geld kunnen verrekenen.”
7. Bij brief van 29 november 2007 heeft [Y] onder meer als volgt geschreven aan [appellante 1]
c.s.:
“Voor alle duidelijkheid blijft u en uw echtgenoot aansprakelijk voor de betaling van de openstaande vordering van Aspremont Advocaten, waarop inmiddels conform afspraak een bedrag van € 4113,32 aan van [A] geïncasseerde proceskosten in mindering is gebracht.”

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] hebben in de memorie van grieven opgemerkt dat de grieven zich uitsluitend richten tegen het eindvonnis van 5 februari 2014. Nu geen grieven gericht zijn tegen de vonnissen van 18 november 2009, 20 januari 2010 en 16 maart 2011 zal [appellanten]niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover dat tegen die vonnissen is gericht.
3.2.
Het geschil betreft in de kern het uitblijven van betaling van door Aspremont aan [appellanten] gezonden facturen voor geleverde juridische diensten. De rechtbank heeft de vorderingen van Aspremont terzake toegewezen tot een bedrag van €5.901,25 te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft zij [appellanten] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 700,- aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.3.
Met grief I klaagt [appellanten] er over dat de rechtbank ten onrechte de bezwaren van [appellanten]tegen de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht heeft verworpen. Volgens haar blijkt uit niets dat een uurtarief van € 205,- is overeengekomen. De brief van 12 oktober 2006 van mr. [X] is daartoe onvoldoende. [appellanten]heeft de bij de Raad van Toezicht ingediende declaraties en specificaties nooit ontvangen en kunnen controleren. Ook omtrent het lagere uurtarief van mr. [Y] is geen overeenstemming bereikt. Inschakeling van deze advocaat had overigens met [appellanten]besproken moeten worden. Ook bestaan bezwaren tegen het door de rechtbank als “alleszins redelijk” beoordeelde uurtarief van de heer […](hierna: [B]) en de facturering van zijn werkzaamheden. Hij is geen advocaat en zijn werkzaamheden zijn gedeclareerd zonder enig overleg met [appellanten], hetgeen in strijd is met de gedragsregel dat een advocaat in beginsel de belangen van zijn cliënt zelf dient te behartigen. Ten slotte is onjuist dat reistijd voor het volle uurtarief in rekening mocht worden gebracht nu dit geen productieve uren zijn. In zaken op toevoeging mag reistijd (meestal) ook niet voor het volle tarief bij de Raad voor Rechtsbijstand in rekening worden gebracht. Nu bij de beslissing van de Raad van Toezicht elementaire vormen dan wel motiveringsvoorschriften niet in acht zijn genomen is deze zowel naar inhoud als qua wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus steeds [appellanten] Hieromtrent overewegt het hof als volgt.
3.4.1
De conclusie van de Raad van Toezicht dat van het uurtarief van mr. [X] ad € 205,- dient te worden uitgegaan, is voldoende gemotiveerd en terecht getrokken. De daartoe gebezigde motivering komt, kort gezegd, op het volgende neer. Met betrekking tot het uurtarief van mr. [X] ad € 205,- geldt dat in de brief van Aspremont aan [appellanten] van 12 oktober 2006 is vermeld dat dit uurtarief door Aspremont wordt gehanteerd. Verder staat vast dat Aspremont haar werkzaamheden met een achttal declaraties in rekening heeft gebracht bij[appellanten] Dat [appellanten] deze niet heeft ontvangen kan niet worden aangenomen, dat hebben zij onvoldoende onderbouwd, mede ook gezien het gegeven dat zij een eerdere declaratie van Aspremont wel hebben voldaan en later een betalingsregeling zijn overeengekomen met betrekking tot de bewuste facturen in een door hen op 7 augustus 2007 ondertekende verklaring. Niet gesteld of gebleken is verder dat zij destijds na de ontvangst van die facturen en bij het aangaan van de betalingsregeling bezwaar hebben gemaakt tegen dit tarief. Gelet voorts op de door hen verrichte betaling van genoemde declaratie van Aspremont op basis van het desbetreffende uurtarief, alsmede de afbetalingsregeling die is getroffen voor die declaraties met dat tarief is onvoldoende onderbouwd dat dit uurtarief niet is overeengekomen.
3.4.2
Gelet op de inhoud van de beslissing van de Raad van Toezicht heeft [appellanten] voorts onvoldoende onderbouwd dat en waarom het Aspremont niet zou hebben vrijgestaan mr.[Y] en [B] in te schakelen voor werkzaamheden in het kader van de gegeven opdracht. Niet gesteld of gebleken is dat [appellanten] na ontvangst van de declaraties waarin van die werkzaamheden melding werd gemaakt daartegen hebben geprotesteerd, terwijl voorts niet is betwist dat die werkzaamheden zijn verricht en zagen op de opdracht van [appellanten]Aan die stellingen wordt daarom voorbijgegaan. Verder is in het licht van diezelfde beslissing niet althans onvoldoende onderbouwd dat het uurtarief van mr. [Y] te hoog of anderszins onredelijk is, noch dat het door de Raad van Toezicht vastgestelde tarief van € 75,- per uur voor werkzaamheden door [B] verricht dat zou zijn. Dat mr. [Y]advocaat-stagiair was en [B] geen advocaat wordt immers al in de desbetreffende tarieven weerspiegeld.
3.4.3
Het hof sluit zich verder aan bij de overwegingen van de rechtbank dat de stelling dat reistijd niet voor het volle uurtarief in rekening zou mogen worden gebracht geen steun vindt in het recht. Hoewel juist is dat reistijd in de regel geen productieve tijd is betekent dat niet dat dat deze tijd niet wordt gebruikt ten behoeve van de cliënt en diens belangen. [appellanten] heeft ook niet gesteld dat er op het punt van reistijd andere tariefafspraken met Aspremont zijn gemaakt.
3.4.4.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank terecht tot haar oordeel omtrent bovenvermelde onderdelen van de declaraties is gekomen, gelet op de beslissing van de Raad van Toezicht. Het hof verenigt zich met dat oordeel en de gronden waarop dat berust. Dit betekent dat de grief faalt.
3.5
Grief II houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ten aanzien van het bedrag van € 4.113.32 (door Aspremont ontvangen aan proceskosten) reeds is beslist in het tussenvonnis van 16 maart 2011, alsmede dat uit die beslissing volgt dat verrekening van dit bedrag reeds heeft plaatsgevonden met eerdere declaraties van Aspremont, zodat thans geen aftrek meer dient plaats te vinden. Volgens [appellanten] blijkt uit niets dat die verrekening heeft plaatsgevonden en op welke wijze. Dit volgt ook niet uit de beslissing van de Raad van Toezicht. Daarom had de rechtbank bedoeld bedrag op het uiteindelijk toegewezen bedrag in mindering moeten brengen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.6
Aspremont heeft reeds bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte overlegging producties gesteld dat haar oorspronkelijke vordering een veelvoud betrof van hetgeen in deze procedure wordt gevorderd, maar dat de oorspronkelijke vordering onder meer is verrekend met € 4.113,32 uit geïncasseerde proceskosten (het hof begrijpt: inzake [A]). Bij nadere akte van 7 augustus 2013 heeft zij dit verder gespecificeerd, stellende dat de verrekening betrekking had op de declaraties van 4 januari 2007 (€ 1.571,47), 12 maart 2007 (€ 463,56) en (gedeeltelijk) 3 mei 2007 (€2.078,29). Met betrekking tot die laatste factuur volgt dit ook uit de beslissing van de Raad van Toezicht waar hij er op wijst dat van de declaratie een gedeelte niet is voldaan en dat deze daarom in zijn geheel zal worden begroot. In het licht van een en ander heeft [appellanten]haar stelling dat het gehele bedrag van € 4.113.32 op de thans resterende vordering in mindering moet worden gebracht, onvoldoende onderbouwd. De grief faalt.
3.7
Met grief III richt [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep op verrekening van [appellanten] met door Aspremont geïncasseerde dwangsommen niet opgaat omdat in het tussenvonnis van 16 maart 2011 reeds was beslist dat de reconventionele vordering van [appellanten]op dit punt moest worden afgewezen. Volgens [appellanten]moet alsnog een via de deurwaarder geïncasseerd bedrag van € 507,46 worden verrekend met het aan Aspremont nog verschuldigde bedrag.
3.8
Deze grief stuit hierop af dat in het tussenvonnis van 16 maart 2011 is beslist dat de reconventionele vordering op dit punt van [appellanten]wordt afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen staat dit oordeel in rechte vast.
3.9
Grief IV houdt in dat de rechtbank ten onrechte het verweer heeft gepasseerd dat [appellant 2] zelf ten onrechte in de procedure is betrokken omdat de werkzaamheden van Aspremont werden verricht voor manege “[Z]” die werd geëxploiteerd door [appellante 1], met wie [appellant 2] niet in gemeenschap van goederen is gehuwd. Een beroep op een door [appellant 2] getekende betalingsregeling gaat niet op omdat dit stuk onder dwang is getekend doordat Aspremont had aangegeven dat zij anders geen werkzaamheden voor [appellanten] zou verrichten, aldus [appellanten].
3.1
In het licht van de stellingen van [appellanten] in de conclusie van antwoord
- zakelijk weergegeven - onder meer inhoudend dat [appellant 2] en [appellante 1] zich tot Aspremont hebben gewend voor juridische bijstand (randnummer 3), dat de zaak voor hen is behandeld (randnummer 4), dat aanvankelijk de zaak voor hen beiden zou worden behandeld door mr. [X] (randnummer 5), en dat zij niet tevreden zijn over de wijze waarop Aspremont hun belangen heeft behartigd (randnummer 8), is hetgeen in de grief naar voren wordt gebracht onvoldoende onderbouwd om te kunnen slagen. Zij faalt.
3.11
Met grief V richt [appellanten] zich ten slotte tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten nu deze volgens haar onvoldoende zijn onderbouwd.
3.12
Deze grief slaagt. In eerste aanleg heeft Aspremont op dit punt naar voren gebracht dat de desbetreffende werkzaamheden hebben bestaan uit het sommeren van [appellanten], het doen voeren van overleg en het voorbereiden van correspondentie. In hoger beroep heeft zij daarnaast nog gesteld dat zij zich diverse malen met [appellanten] telefonisch heeft onderhouden en dat zij een incassoprovisie verschuldigd is geworden. Een concrete onderbouwing van een en ander ontbreekt, zodat niet kan worden gezegd dat de verrichtingen meeromvattend zijn dan die waarvoor de artikelen 237-240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten. Het vonnis zal op dit onderdeel worden vernietigd en de vordering zal op dit punt worden afgewezen.
3.13
De grieven I tot en met IV falen en grief V slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd. [appellanten]zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellanten] niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vonnissen van 18 november 2009, 20 januari 2010 en 16 maart 2011;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij [appellanten] is veroordeeld tot betaling van € 700,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en wijst de vordering in zoverre alsnog af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Aspremont begroot op € 704,- aan verschotten en € 632,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, L.A.J. Dun en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.