ECLI:NL:GHAMS:2015:1641

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
200.140.756-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Traditionele garantieverzekering versus beleggingsverzekering: beoordeling van kosten en informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en Legal & General Nederland Levensverzekeringsmaatschappij N.V. [appellant] had een kapitaalverzekering met winstdeling afgesloten, maar was teleurgesteld over de waardeontwikkeling van de verzekering en vorderde schadevergoeding wegens ten onrechte in rekening gebrachte kosten. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, o.a. omdat de polisvoorwaarden voldoende grondslag boden voor de kosten en de verzekeraar niet verplicht was om deze nader te specificeren. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de verzekering geen beleggingsverzekering is, maar een traditionele garantieverzekering. Het hof oordeelde dat de polisvoorwaarden duidelijk waren en dat [appellant] voldoende was geïnformeerd over de kosten. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.140.756/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1400242 / HA EXPL 12-363
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 april 2015
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
LEGAL & GENERAL NEDERLAND LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.P. Richel te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en L&G genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2013, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en L&G als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens wijziging/vermindering eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 september 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. Meijer voornoemd en L&G door mr. Richel voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft bij die gelegenheid ook zelf een mondelinge toelichting gegeven aan de hand van een schriftelijk stuk dat aan het hof is overgelegd. Verder zijn zijdens [appellant] nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn in hoger beroep verminderde eis zal toewijzen, met veroordeling van L&G in de kosten van de beide instanties.
L&G heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststellingen zijn in hoger beroep niet bestreden en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Aangevuld met hetgeen overigens als gesteld en niet voldoende betwist is komen vast te staan, kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
( i) [appellant] heeft per 1 augustus 1988 door bemiddeling van zijn adviseur met L&G een kapitaalverzekering met winstdeling getiteld Rente Polis 250 gesloten met een looptijd van 30 jaar. Tegenover een vaste premie voorzag de overeenkomst op de einddatum (1 augustus 2018), of bij eerder overlijden, in een recht op uitkering van een gegarandeerd eindkapitaal of, indien dit meer was, van de opgebouwde waarde van een voor [appellant] aangehouden staatsleningendepot. De polis voorzag voorts in premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid voor het einde van de overeenkomst.
(ii) Polis blad 1 vermeldt een verzekerd bedrag van fl. 258.022,- alsmede de jaarlijks verschuldigde premiebedragen met vermelding van de daarin begrepen bedragen voor premie-opslag. Op de verzekering zijn diverse polisvoorwaarden, waaronder de zogenoemde
Bijzondere voorwaarden verzekeringen met winstdeling(aangeduid als RFD-voorwaarden) van toepassing verklaard.
(iii) De RFD-voorwaarden bevatten, onder meer, de navolgende bepalingen:
Artikel 1Winstdeling
1 Deze polis is winstdelend.
(…)
Hiertoe heeft Legal & General een beleggingsdepot opgericht, (…)
2 aan dit beleggingsdepot zullen worden toegevoegd:
a de uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst betaalde premiën onder aftrek van verwervings- en administratiekosten als vermeld in artikel 3.
b de overeenkomstig het depot geldende rentebijschrijving en/of beleggingsresultaten.
3 aan het beleggingsdepot zullen maandelijks worden onttrokken:
A de premie, welke dient ter dekking van het overlijdensrisico. Vaststelling van deze premie vindt maandelijks plaats door de contante waarde van de uitkeringen die bij overlijden van de verzekerde(n) zouden geschieden te verminderen met de geaccumuleerde depotwaarde en vervolgens te vermenigvuldigen met de risicofactor voor de komende maand.
b de premieopslag, vermeld aan de voorzijde van het polisblad, herleid voor maandbetaling. (…)
Artikel 3Kosten en risicotarief
De hoogte van de verwervings- en administratiekosten, alsmede de risicofactor als vermeld in artikel 1, zijn tevoren zodanig vastgesteld, dat bij een tijdige betaling van de premiën op jaarbasis de betaalbaar te stellen verzekerde bedragen gelijk zijn aan de gegarandeerde uitkeringen als vermeld op de voorzijde van het polisblad. In de grondslagen voor de genoemde kosten en risicofactor zal gedurende de looptijd van de polis geen verandering worden aangebracht. (…)
Artikel 5Uitkering
(…) Bij afkoop van andere dan tijdelijke risicoverzekeringen en andere verzekeringen die niet tot een stellige uitkering leiden (…) zal de afkoopwaarde gelijk zijn aan 95% van de waarde in het beleggingsdepot, verminderd met f. 75,- voor kosten.
(iv) Op 12 december 1991 heeft L&G aan [appellant] een prognose afgegeven van een einduitkering van fl. 582.259,- op basis van een constant rendement van 8%.
( v) Per 7 oktober 2011 was de opgebouwde waarde van de verzekering € 99.700,65. De polis is per 23 december 2011 op verzoek van [appellant] beëindigd omdat hij teleurgesteld was in de waardeontwikkeling van het staatsleningendepot. L&G heeft de per datum opzegging opgebouwde waarde aan [appellant] uitgekeerd, verminderd met 4% voor afkoopkosten.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft berekend dat L&G naast de premie-opslag bijkomende kosten in rekening heeft gebracht die bij het aangaan van de overeenkomst qua aard en omvang niet waren gespecificeerd. Volgens [appellant] biedt de verzekeringsovereenkomst geen grondslag voor deze kosten, althans ontbreekt het aan wilsovereenstemming over de hoogte daarvan, althans heeft L&G bij het aangaan van de verzekering in strijd met de op haar rustende zorgplicht verzuimd hem omtrent bedoelde kosten en de hoogte daarvan juist en volledig te informeren. Hij stelt dat de bijkomende kosten de waardeontwikkeling van het depot hebben gedrukt en vordert in dit geding op grond van dwaling, wanprestatie, althans onrechtmatige daad, veroordeling van L&G, tot betaling van:
- € 5.460,09, althans - uitgaande van in redelijkheid op 2% van de premie te stellen kosten - € 4.335,70 wegens ten onrechte in rekening gebrachte kosten;
- € 4.695,42 wegens ten onrechte in rekening gebrachte overlijdensrisicopremie,
en na vermindering van eis in hoger beroep,
- € 3.094,33 wegens ten onrechte in rekening gebrachte afkoopkosten,
alsmede tot het doen van opgave van het als gevolg van de ten onrechte betaalde kosten en overlijdensrisicopremie misgelopen rendement op straffe van verbeurte van dwangsommen en tot betaling van het misgelopen rendement,
een en ander vermeerderd met een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en met rente.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen van oordeel zijnde - samengevat - dat de polisvoorwaarden een voldoende grondslag bieden voor de kosten en dat L&G op grond van de in 1988 geldende regelgeving, gelet op de aard van de verzekering (geen beleggingsverzekering maar een traditionele garantieverzekering (rov. 3.3)), niet gehouden was om de kosten nader te specificeren (rov. 3.6) en dat verder niet is gebleken dat de in rekening gebrachte kosten buitensporig hoog zijn (rov. 3.9). Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust, komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
De grieven strekken kort samengevat en in de kern tot betoog dat de polisvoorwaarden onvoldoende grondslag bieden voor de kosten en de omvang van de kosten en dat L&G tekort is geschoten in de nakoming van de op haar voorafgaand aan het sluiten van de verzekering rustende informatie- en waarschuwingsplicht inzake de kosten, de financiële positie en doelstellingen van [appellant] en het risico dat het geprognosticeerde rendement niet zou worden gehaald. Onder aanvoering van diverse argumenten wordt betoogd dat niet - zoals de rechtbank heeft geoordeeld - sprake is van een traditionele garantieverzekering, maar van een zuivere/moderne beleggingsverzekering, zulks kennelijk met het oog op de Aanbeveling van 4 maart 2008 van de Ombudsman Financiële Dienstverlening inzake de maximering van kosten bij beleggingsverzekeringen, althans op de heden ten dage uit moderne beleggingsverzekeringen voortvloeiende bijzondere zorgplicht van de aanbieder van dergelijke verzekeringen.
3.4
De Geschillencommissie van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD) heeft ten aanzien van een - volgens de onweersproken stelling van L&G - identieke overeenkomst als waar het hier om gaat, aangegaan in 1988/1989, dus ook vóór de zogenoemde Derde Levensrichtlijn (richtlijn 92/96 EEG), geoordeeld, samengevat, dat het geen beleggingsverzekering betreft, maar een traditionele garantieverzekering met winstdeling en dat de polisvoorwaarden naar de destijds geldende maatstaven voldoende duidelijk zijn over de kosten en de hoogte daarvan, in aanmerking nemende dat niet is gebleken van een disproportioneel hoog kostenniveau, en voorts dat een prognoserendement van 7% toen reëel en verantwoord was; zie uitspraak nr. 146 d.d. 2 augustus 2010. De Geschillencommissie KiFiD heeft in meerdere vergelijkbare zaken dienovereenkomstig beslist; zie bv. uitspraak nr. 109 d.d. 27 april 2011 of uitspraak nr. 2013-304 d.d. 1 november 2013.
3.5
Ook volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is de in geding zijnde verzekering geen beleggingsverzekering in de huidige betekenis van het woord; in haar rapport ‘Feitenonderzoek Beleggingsverzekering’ van 9 oktober 2008 verwijst zij naar de website van het KiFiD voor een bestand van alle namen van beleggingsverzekeringen die in Nederland zijn verkocht; de in geding zijnde Rente Polis 250 wordt daar niet genoemd.
3.6
Het hof sluit zich aan bij de standpunten van het KiFiD en de AFM. [appellant] wist bij het aangaan van de verzekering wat hij kon verwachten, namelijk tegenover betaling van een vaste premie, na dertig jaar een gegarandeerd minimumkapitaal en de kans op een hogere uitkering uit het staatsleningendepot. Het daarbij voorgespiegelde rendement van 7% voor het depot was in die tijd niet irreëel of ongebruikelijk; het verwijt
begroten van een rendement van 7% is broodje aap!(mvg blz. 16) is ongefundeerd. Los daarvan is niet aannemelijk geworden dat de kosten een negatieve invloed hebben gehad op de waardeontwikkeling van het depot. Weliswaar heeft [appellant] te bewijzen aangeboden dat bij een rendement van 7% na dertig jaar het prognosebedrag niet kon worden gehaald, maar deze stelling is niet toegelicht en onderbouwd. Het komt het hof voor dat op dit punt met een relatief eenvoudige rekensom een begin van bewijs had kunnen worden bijgebracht. Dat geldt temeer waar L&G aan [appellant] daartoe bruikbare gegevens heeft verschaft met onder meer de gedetailleerde overzichten
depotwaardeverloopmet een specificatie van in rekening gebrachte kosten (inleidende dagvaarding, productie 22). Bovendien heeft L&G onweersproken gesteld dat in het voortraject van de hiervoor aangehaalde identieke procedure bij de Geschillencommissie van het KiFiD een onafhankelijk actuaris is geraadpleegd voor advies en dat - kort gezegd - geen onregelmatigheden zijn geconstateerd in de door L&G gehanteerde berekeningen (cva onder 3.20).
3.7
Het hof concludeert dat vanwege de vaste verhouding tussen de premie en de gegarandeerde minimumuitkering sprake was van een relatief eenvoudig product waarvan de eigenschappen voldoende kenbaar waren uit de polisvoorwaarden en waarvoor toentertijd niet gold dat de consument nader moest worden geïnformeerd c.q. gewaarschuwd omtrent de kosten. Dat in de offerte de polis
een moderne beleggingsverzekeringwordt genoemd, maakt dat niet anders, omdat die kwalificatie onverlet laat dat de specifieke kenmerken van het product naar de destijds geldende maatstaven voldoende kenbaar waren uit de polisvoorwaarden. De term beleggingsverzekering in de offerte had toen nog niet de betekenis als waar [appellant] op doelt. De stelling van [appellant] dat de polisvoorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld, kan hem niet baten nu hij daaraan geen conclusie verbindt; in het bijzonder niet dat de voorwaarden op de voet van art. 6:233 aanhef en onder b. BW vernietigbaar zijn en dat hij daar een beroep op doet. Los daarvan is die stelling niet erg aannemelijk, gelet op de verwijzing naar de bijzondere polisvoorwaarden op het tweede polisblad en het feit dat [appellant] de bijzondere voorwaarden zelf bij de inleidende dagvaarding in het geding heeft gebracht.
3.8
Met de klacht dat hij niet is gewaarschuwd voor - in de kern - het risico dat het prognosebedrag niet zou worden gehaald en hij dientengevolge zijn hypotheek niet integraal zou kunnen aflossen en dat de verzekering hem daarom had moeten worden ontraden, gelet op zijn financiële positie en doelstellingen, is [appellant] bij L&G aan het verkeerde adres. Kennelijk wordt hier gedoeld op de bijzondere zorgplicht van financiële instellingen die de consument moet beschermen tegen de financiële risico’s van complexe(re) financiële producten die hij of zij niet kan en/of wil dragen. Die zorgplicht heeft in dit geval gerust op de bank die door het verstrekken van de hypotheek het risico van een restschuld bij aflossing van de hypotheek in het leven heeft geroepen. Daarbij komt dat tegenover de gemotiveerde betwisting van L&G niet aannemelijk is geworden dat L&G wist dat [appellant] het geprognosticeerde winstdeel van de verzekering nodig had voor aflossing van zijn hypotheek. Bovendien mocht [appellant] ermee bekend worden verondersteld dat het rendement op staatsleningen kan stijgen maar ook kan dalen - en mitsdien het prognosebedrag (het woord zegt het al) niet zou worden gehaald -, nu dit een feit van algemene bekendheid is.
3.9
Op het voorgaande stuiten de klachten van [appellant] af. Niet kan worden gezegd dat L&G bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst een op haar rustende informatie- of waarschuwingsplicht heeft geschonden. Ook over de afkoopkosten was [appellant] middels artikel 5 van de RFD-voorwaarden voldoende geïnformeerd. De in de negende grief geformuleerde vraag of het in rekening gebrachte bedrag van (€ 4.125,77) wel juist is berekend, geldt niet als een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de berekening van dat bedrag en kan daarom evenmin tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
3.1
De slotsom is dat de grieven tevergeefs zijn voorgedragen. Het bewijsaanbod van [appellant] heeft geen betrekking op stellingen die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. Aan bewijslevering wordt dus niet toegekomen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van L&G begroot op € 1.862,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, J.W. Hoekzema en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.