ECLI:NL:GHAMS:2015:1640

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
200.138.453-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een vonnis in een civiele zaak met betrekking tot de handtekening op een overeenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen Lindorff B.V. Het hof had eerder op 18 november 2014 een tussenarrest uitgesproken, waarin [appellant] was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs door getuigen. Dit getuigenverhoor vond plaats op 20 februari 2015, maar [appellant] maakte geen gebruik van de geboden mogelijkheid om getuigen te horen. Hij verscheen niet ter zitting en de getuigen die hij wilde laten horen, waren ook niet aanwezig. De raadsheer-commissaris weigerde het verzoek van de advocaat van [appellant] om aanhouding, waarna de zaak naar de rol werd verwezen voor arrest.

Het hof oordeelde dat [appellant] niet in staat was gesteld om het tegenbewijs te leveren tegen de stelling van Lindorff dat de handtekening op de overeenkomst van [appellant] was. De grieven van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter werden verworpen, omdat deze niet anders waren toegelicht dan met de stelling dat de handtekening onterecht aan hem was toegeschreven. Het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep en verwees [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van Lindorff werden begroot op een totaal van € 1.514,--.

De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 28 april 2015, waarbij het hof de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt voor appellanten om actief deel te nemen aan het proces en de gevolgen van het niet leveren van tegenbewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.453/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1417960 CV EXPL 13-6439
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 april 2015
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.A. Dayala te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINDORFF B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant] en Lindorff genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 18 november 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld getuigen te doen horen. Het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is bij de gedingstukken gevoegd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is [appellant] toegelaten tot verder tegenbewijs door getuigen, van de voorshands bewezen geachte stelling van Lindorff dat de handtekening op de overeenkomst van [appellant] is.
2.2
Ten einde [appellant] in de gelegenheid te stellen aan deze bewijsopdracht te voldoen is, na op het opvragen van verhinderdata van partijen, een datum voor een getuigenverhoor bepaald. [appellant] heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de op die datum geboden mogelijkheid getuigen te doen horen. Hij is ter zitting niet verschenen, en de getuigen die hij – volgens zijn advocaat – wilde laten horen evenmin. Het verzoek van Rattans advocaat om aanhouding is door de raadsheer-commissaris niet gehonoreerd. De raadsheer-commissaris heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor arrest. Het van [appellant] verlangde tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van Lindorff dat de handtekening op de overeenkomst van [appellant] is, is dan ook niet door hem geleverd. Daarmee faalt grief 1.
2.3.
Ook de overige grieven van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter falen. Deze zijn immers in de kern niet anders toegelicht dan met de stelling dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat de handtekening op de overeenkomst van [appellant] is. Die stelling is echter bij de beoordeling van grief 1 verworpen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Lindorff begroot op € 683,-- aan verschotten en € 632,-- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.