Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
LINDORFF B.V.,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen Lindorff B.V. Het hof had eerder op 18 november 2014 een tussenarrest uitgesproken, waarin [appellant] was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs door getuigen. Dit getuigenverhoor vond plaats op 20 februari 2015, maar [appellant] maakte geen gebruik van de geboden mogelijkheid om getuigen te horen. Hij verscheen niet ter zitting en de getuigen die hij wilde laten horen, waren ook niet aanwezig. De raadsheer-commissaris weigerde het verzoek van de advocaat van [appellant] om aanhouding, waarna de zaak naar de rol werd verwezen voor arrest.
Het hof oordeelde dat [appellant] niet in staat was gesteld om het tegenbewijs te leveren tegen de stelling van Lindorff dat de handtekening op de overeenkomst van [appellant] was. De grieven van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter werden verworpen, omdat deze niet anders waren toegelicht dan met de stelling dat de handtekening onterecht aan hem was toegeschreven. Het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep en verwees [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van Lindorff werden begroot op een totaal van € 1.514,--.
De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 28 april 2015, waarbij het hof de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt voor appellanten om actief deel te nemen aan het proces en de gevolgen van het niet leveren van tegenbewijs.