3.5.Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] een te
beperkte uitleg geeft aan artikel 89 lid 3 van de cao door aan ‘arbeid bij de uitvoering,
de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken’ de eis te stellen dat die arbeid
bestaat uit het uitvoeren van arbeid aan bouwwerken, het verbouwen van bouwwerken
of het verrichten van onderhoud aan bouwwerken. De bewoordingen van deze
bepaling (‘arbeid bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van
bouwwerken’) rechtvaardigen niet een zo beperkte uitleg dat de door [appellant] omschreven
direct ondersteunende werkzaamheden van [geïntimeerde] niet daaronder begrepen
moeten worden geacht. Anders gezegd: de door [appellant] voorgestane uitleg, die erop
neerkomt dat ‘arbeid bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van
bouwwerken’ enkel arbeid van bouwkundige aard in eigenlijke zin omvat en niet
arbeid die direct ondersteunend is aan arbeid van bouwkundige aard, vindt geen steun
in de bewoordingen van artikel 89 lid 3 van de cao. Het hof stelt vast dat [appellant] in zijn
grieven 1 en 2 geen andere dan taalkundige argumenten aan zijn verweer ten
grondslag heeft gelegd. Bij pleidooi heeft [appellant] nog naar voren gebracht dat de door de
kantonrechter aanvaarde uitleg zou meebrengen dat alle werknemers van de in artikel
89 lid 3 aanhef en onder b bedoelde werkgevers onder de werking van de cao zouden
vallen, maar deze tegenwerping gaat niet op. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat de
woorden ‘arbeid bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken’
een zeker verband vergen tussen die arbeid en bouwwerkzaamheden in eigenlijke zin.
De vraag waar de grens precies getrokken moet worden, behoeft in dit geding geen
beantwoording. Hier volstaat de vaststelling dat de ook door [appellant] beschreven
werkzaamheden van [geïntimeerde] zodanig nauw verbonden zijn met de eigenlijke
bouwwerkzaamheden van de door [appellant] ingehuurde ZZP’ers dat het in de rede ligt die
werkzaamheden van [geïntimeerde] aan te merken als arbeid in de zin van artikel 89 lid
3 aanhef en onder b van de cao. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de door [appellant] gegeven
beschrijving van zijn (Van Rooijens) werkzaamheden te beperkt is. Dit dispuut kan
echter blijven rusten nu het hof ook uitgaande van die beschrijving [appellant] niet volgt in
zijn standpunt met betrekking tot de toepasselijkheid van de cao. Het aanbod van [appellant]
te bewijzen dat [geïntimeerde] geen bouwwerkzaamheden verrichtte, is op grond van het
voorgaande niet ter zake dienend.