Uitspraak
1.[appellante sub 1] ,
2. [appellante sub 2] ,
3. [appellante sub 3] ,
4. [appellante sub 4] ,
5. [appellante sub 5] ,
6. [appellante sub 6] ,
7. [appellante sub 7] ,
8. [appellant sub 8] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief IIIhebben [appellanten] aangevoerd dat de vergoedingen die zij aan Camelot (en indirect aan Parteon) betalen de voor rekening van de bewoner komende onkosten te boven gaan en wel degelijk moeten worden aangemerkt als tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 BW.
grief IVterecht onder ogen gezien dat een beroep op huurbescherming niet kan worden gedaan wanneer de huurovereenkomst recht geeft op een gebruik van woonruimte dat naar zijn aard slechts van korte duur is in de zin van artikel 7:232 lid 2 BW. Het hof is voorshands van oordeel dat de huurovereenkomsten van [appellanten] als zodanig zijn aan te merken. Daartoe is van belang (i) dat de gehuurde woningen van ieder circa 25 m² zijn gelegen in een aanvankelijk als verzorgingstehuis gebruikt pand dat vanaf juni 2013 niet meer als zodanig werd gebruikt en leeg kwam te staan, (ii) dat in de overeenkomsten die met [appellanten] zijn gesloten is opgenomen dat met het in gebruik geven van de woningen aan [appellanten] (en overige bewoners) werd beoogd ongeoorloofd gebruik van het pand te voorkomen in afwachting van verkoop, verhuur, renovatie, sloop dan wel een andere ontwikkeling, (iii) dat een opzegtermijn van 28 dagen is overeengekomen en (iv) dat expliciete bepalingen in die overeenkomst zijn opgenomen betreffende de bijzondere en tijdelijke aard van de overeenkomst, het gebruik van korte duur en het door partijen bestempelen van een beroep op huurbescherming als in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zowel de aard van het gehuurde (een voormalig, inmiddels leegstaand verzorgingstehuis) als de aard van de overeenkomst en hetgeen partijen bij aangaan voor ogen stond (tijdelijk, in afwachting van nadere ontwikkeling en ter voorkoming van ongeoorloofd gebruik) leiden tot de conclusie dat [appellanten] en Camelot huurovereenkomsten hebben gesloten met betrekking tot gebruik dat naar zijn aard slechts van korte duur is. [appellanten] komt derhalve op grond van artikel 7:232 lid 2 BW geen beroep toe op huurbescherming. Hetgeen zij in het kader van grief IV overigens hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. [appellanten] hebben, tegenover de betwisting daarvan door Parteon, niet aannemelijk gemaakt dat hun is toegezegd dat zij ‘tenminste nog twee jaren’ van de woningen gebruik konden maken, wat van deze stelling verder ook zij. De stellingen dat [appellanten] verplicht zijn geweest aanzienlijke kosten te maken om hun appartementen in te richten en dat het niet redelijk is de ene dakloze te ontruimen voor een andere, met een beoogd gebruik als nachtopvang voor de duur van slechts drie maanden, doen geen afbreuk aan de kwalificatie van de overeenkomsten als huurovereenkomst met betrekking tot gebruik dat naar zijn aard van korte duur is. Grief IV faalt derhalve.