ECLI:NL:GHAMS:2015:1405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
200.155.622-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lastgeving en vergoeding van bemiddelingskosten in de verkoop van woningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hij vergoeding van bemiddelingskosten vorderde van STICHTING TEXELS MUSEUM (STM). De vordering is afgewezen omdat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat hij als deskundige optrad en dat STM op de hoogte was van zijn aanspraak op vergoeding. De feiten zijn als volgt: [appellant] had in 2007 opdracht gekregen van zijn schoonouders en buren om te bemiddelen bij de verkoop van hun woningen aan STM. In de koopovereenkomsten was bepaald dat de kosten van ingeschakelde deskundigen voor rekening van de koopster zouden komen. Na de verkoop heeft [appellant] kosten in rekening gebracht, maar STM heeft deze kosten niet erkend. De kantonrechter oordeelde dat de volmacht die [appellant] had, niet voldeed aan de eisen van artikel 3:60 BW en dat hij niet handelde voor rekening van de lastgevers. In hoger beroep heeft [appellant] aanvullende documenten overgelegd, maar het hof concludeert dat hij niet heeft aangetoond dat STM op de hoogte was van zijn rol als deskundige. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af, waarbij hij in de proceskosten wordt verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.155.622/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 2714632 / CV EXPL 14-130
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
advocaat: mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING TEXELS MUSEUM,
gevestigd te De Koog, gemeente Texel,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en STM genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 13 augustus 2014, dat onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen [appellant] als eiser en STM als gedaagde. [appellant] heeft overeenkomstig de dagvaarding van grieven gediend en een productie overgelegd.
Tegen STM is verstek verleend.
Vervolgens heeft [appellant] arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
In afzonderlijke overeenkomsten die zijn gedateerd op 29 november 2007
hebben [A] en [B] (hierna: [X]) en [C] en [D] (hierna: [Y]) aan [appellant] opdracht gegeven tot het bemiddelen in de verkoop van hun woningen aan STM. Daarin is een courtage van 1,25% overeengekomen. [X] zijn de schoonouders van [appellant] en [Y] zijn de buren van [appellant].
2.2.
Op 15 september 2008 hebben [X] hun woning aan de
[adres] te [plaats], gemeente [gemeente], verkocht aan STM voor een bedrag van € 290.000,00. Op die datum hebben ook [Y] hun woning aan de [adres] te [plaats], gemeente [gemeente], verkocht aan STM voor een bedrag van € 290.000,00. In de hiervoor genoemde bedragen is telkens een bedrag van € 10.000,00 aan vergoeding van verhuiskosten begrepen alsmede een bedrag van € 10.000,00 aan vergoeding van herinrichtingskosten. Daarnaast zijn de betrokken partijen telkens een vergoeding bij het ondertekenen van de koopovereenkomsten ad € 5.000,00 overeengekomen. Beide woningen zijn op 29 juni 2009 aan STM geleverd.
2.3.
In artikel 9 van de respectieve koopovereenkomsten is het volgende bepaald:
“Alle rechten en kosten op de eigendomsoverdracht verschuldigd zijn voor rekening van de koopster, evenals de verschuldigde overdrachtsbelasting en de kosten van de door verkoper terzake van deze overeenkomst ingeschakelde deskundigen (welke niet in gemelde koopsom zijn begrepen).”
2.4.
Op 15 augustus 2010 heeft [appellant] aan [X] en [Y] een
nota gestuurd ad telkens € 4.388,12, bestaande uit 1,25% van de koopsom, gesteld op € 295.000,00, plus 19% btw. Bij brieven van 25 augustus 2010 hebben [X] en [Y] de nota’s doorgestuurd naar STM met het verzoek deze te voldoen.
2.5.
Op 20 maart 2013 hebben [X] en [Y] een stuk ondertekend
waarin het volgende is bepaald:
ONHERROEPELIJKE VOLMACHT
DE ONDERGETEKENDEN:
(..) [[X] en [Y], hof]
Verklaren ieder voor zich bij deze onherroepelijk volmacht te verlenen aan:
(..) [[appellant], hof],
om speciaal voor en namens volmachtgevers, op eigen naam en voor eigen rekening en risico, van (..) [STM, hof] betaling te vorderen van al hetgeen de debiteur [STM, hof] nog verschuldigd is uit hoofde van de koopovereenkomsten ter zake van de verkoop door volmachtgevers aan de debiteur van het woonhuis aan de [adres] te [plaats], alsmede ter zake van het woonhuis aan de (lees:) [adres] te [plaats] en uit dien hoofde al datgene verder te verrichten wat de gevolmachtigde te dezer zake nuttig en/of nodig mocht oordelen.”

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg van STM betaling gevorderd van een bedrag van
€ 8.776,25 ter zake van bemiddelingskosten en € 813,81 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, beide te vermeerderen met rente, met veroordeling van STM in de proceskosten en de nakosten. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad. Daartoe heeft de kantonrechter - samengevat - overwogen dat de zojuist in overweging 2.5 weergegeven volmacht geen volmacht is als bedoeld in artikel 3:60 BW omdat die volmacht [appellant] alleen de bevoegdheid geeft om in eigen naam op te treden (en niet in naam van de volmachtgever zoals bedoeld in artikel 3:60 BW) terwijl de volmacht evenmin kan worden aangemerkt als lastgeving zoals bedoeld in artikel 7:414 BW omdat [appellant] blijkens de volmacht niet handelt voor rekening van de lastgever, maar voor eigen rekening. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [appellant] daarom aan de in overweging 2.5 weergegeven volmacht niet de bevoegdheid ontlenen tot het instellen van de vordering.
3.2.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt
[appellant] met zijn
grieven 1 en 2op. [appellant] heeft in hoger beroep (alsnog) een door [X] en [Y] ondertekende
“Overeenkomst van lastgeving ex art 7:414 BW”d.d. 26 augustus 2014 overgelegd, waarin [X] en [Y] [appellant] opdracht geven zich jegens hen als lastgevers te verbinden in eigen naam en voor rekening van de lastgevers, betaling te vorderen van STM van al hetgeen zij uit hoofde van de koopovereenkomsten aan lastgevers verschuldigd is. Dat [appellant] op grond daarvan bevoegd is de onderhavige vorderingen in te stellen is door [X] en [Y] in hoger beroep niet betwist. Het hof gaat er gezien het vorenstaande van uit dat [appellant] bevoegd is de onderhavige vorderingen in te stellen. De grieven 1 en 2 slagen. Gelet op deze uitkomst behoeft
grief 3tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van cessie, geen bespreking. Het hof komt derhalve toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
3.3.
Aan de door hem als lasthebber voor rekening van [X] en [Y]
ingestelde vorderingen legt [appellant] ten grondslag dat hij de onderhandelingen als een door [X] en [Y] ingeschakelde deskundige namens hen heeft gevoerd met STM en dat de kosten daarvan op grond van artikel 9 van de koopovereenkomsten met STM voor rekening van STM dienen te komen.
3.4.
Het verweer van STM houdt in dat [appellant] als woordvoerder
of - hooguit - als zaakwaarnemer voor [X] en [Y] is opgetreden, maar dat [appellant] noch [X] en [Y] ten tijde van de onderhandelingen kenbaar heeft/hebben gemaakt dat [appellant] - die geen makelaar of bemiddelaar van beroep is, maar een bloembollenhandelaar en schoonzoon van [X] - jegens hen aanspraak had op vergoeding en dat de kosten van [appellant] voor rekening van STM zouden komen. Deze kosten zijn bij de levering van de woningen niet naar voren gebracht terwijl dat het moment van afrekening en afronding van de (ver)koop was. [appellant] kan daarom niet achteraf, met een beroep op artikel 9 van de koopovereenkomsten, nog eens de rekening aan STM presenteren. STM heeft ook niet eerder dan bij dagvaarding in eerste aanleg kennis kunnen nemen van de bemiddelingsovereenkomsten van 29 november 2007, aldus steeds STM.
3.5.
De omstandigheid dat [appellant] bloembollenhandelaar van beroep is en geen
professioneel makelaar of bemiddelaar, betekent, anders dan STM betoogt, niet dat hij niet als deskundige in de zin van artikel 9 van de koopovereenkomsten zou kunnen worden aangemerkt. [appellant] heeft in dit verband voldoende toegelicht dat bijzondere expertise in het onderhavige geval weliswaar niet vereist was, maar dat hij door [X] en [Y] is ingeschakeld vanwege zijn onderhandelingsvaardigheid, die [X] en [Y] misten. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] echter onvoldoende onderbouwd dat ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomsten voor STM duidelijk was dat hij als deskundige in de zin van artikel 9 van de koopovereenkomsten voor [X] en [Y] optrad, dat hij jegens hen aanspraak had op vergoeding en dat STM die kosten moest dragen. [appellant] kan derhalve niet na de totstandkoming van de koopovereenkomsten met een beroep op artikel 9 alsnog zijn kosten namens [X] en [Y] op STM verhalen. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat STM ervan op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn dat [appellant] als deskundige als hiervoor bedoeld optrad. De enkele brief van [appellant] zelf aan de makelaar van STM, [E] (hierna: [E]) van 27 november 2007, waarin [appellant] [E] (onder meer) verzoekt een serieus bod op de woningen te doen, leidt niet tot die conclusie. De door [appellant] overgelegde verklaring van [E] in een e-mailbericht van 18 juni 2014 evenmin. Daarin staat weliswaar dat
“jij [[appellant], hof] betrokken bent geweest bij de onderhandelingen, als zaakwaarnemer/deskundige van de familie Bakker versus de Gemeente [gemeente], inzake de aan-/verkoop van het pand [adres] te [plaats] op [gemeente]”, maar daaruit blijkt bedoelde wetenschap van STM niet. Daar komt nog bij dat deze verklaring alleen ziet op de woning van [X], en niet (tevens) op de woning van [Y] [appellant] heeft voorts ter onderbouwing van zijn standpunt, voor zover van belang, de volgende verklaring van [F], voormalig ambtenaar van de Gemeente Texel (hierna: [F]), overgelegd:
“De gemeente heeft voor de stichting Texels Museum een contract gemaakt. Hierbij was overeengekomen dat de heer [appellant] voor zijn bewezen diensten een vergoeding zou krijgen. Hierover is met de stichting Texels Museum een geschil ontstaan. Zij willen niet betalen, hetgeen mij overigens vreemd voorkomt.”Nu STM de juistheid van deze verklaring ter comparitie in eerste aanleg heeft betwist en heeft verklaard dat een andere bij de (ver)koop betrokken ambtenaar van de gemeente Texel, [G], de verklaring van [F] niet onderschrijft, kan ook op grond van de verklaring van [F] niet worden aangenomen dat de kosten van [appellant] voor rekening van STM dienen te komen. Omdat [appellant] in hoger beroep geen bewijs van zijn stellingen heeft aangeboden, zullen de door hem voor [X] en [Y] ingestelde vorderingen worden afgewezen.
3.6.
Gelet op deze uitkomst is [appellant] terecht, als de in het ongelijk gestelde partij,
verwezen in de proceskosten in eerste aanleg. De tegen dat oordeel van de kantonrechter gerichte
grief 4faalt derhalve.
3.7.
Grief 5is uitsluitend gericht tegen het dictum van het vonnis, heeft geen
zelfstandige betekenis en behoeft om die reden geen afzonderlijke bespreking.
3.8.
De slotsom is dat de grieven 1 en 2 slagen en dat de overige grieven falen. Nu
het slagen van de grieven 1 en 2 niet tot een andere uitkomst leidt, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, die zullen worden begroot op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep die tot op heden aan de zijde van STM worden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.W. Hoekzema en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.