ECLI:NL:GHAMS:2015:1398

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
200.148.646-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor oneerlijke concurrentie door handhaving bestemmingsplan

In deze zaak heeft een bloemist, [appellant], de gemeente Amstelveen aangeklaagd wegens oneerlijke concurrentie. Hij stelt dat de gemeente haar handhavingsplicht heeft geschonden door niet op te treden tegen bedrijven die in strijd met het bestemmingsplan bloemen verkopen. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, en hij is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelt dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet handhavend op te treden, gezien de beleidsvrijheid die haar toekomt en de prioriteiten die zij heeft gesteld aan handhaving. De gemeente heeft weliswaar niet adequaat opgetreden tegen de overtredingen door de bedrijven Engel en Duoplant, maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.148.646/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/534658 / HA ZA 13-118
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2015
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M. van Weeren te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE AMSTELVEEN,
zetelend te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Novakovski te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 26 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2014, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen hem als eiser en de gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 februari 2015 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vordering zal toewijzen en de gemeente zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij op grond van het bestreden vonnis heeft betaald, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en met nakosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat daarbij om de volgende feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep als niet weersproken zijn komen vast te staan.
2.2.
[appellant] heeft zich in 1984 in Amstelveen als bloemist gevestigd. Zijn bedrijf was de eenmanszaak met de handelsnaam “Bloemsierkunst Bram [appellant]”. Tussen 1993 en 2011 had hij een winkel in winkelcentrum Westwijk te Amstelveen.
2.3.
In 1999 heeft [appellant] in verband met een schuldensituatie binnen zijn bedrijf een aanvraag gedaan in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Naar aanleiding van deze aanvraag is een rapport opgemaakt door de FBA Adviesgroep als adviseur voor (de relevante afdeling binnen) de gemeente. In het rapport van 8 juli 1999 is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
‘Winkelcentrum Westwijk is een goede locatie voor een bloemenwinkel. (...)
Resumerend menen wij dat er t.a.v. de winkel alsook de stal sprake is van een goed
vestigingspunt. (...)
In de Westwijk tverkoopt ook Albert Heijn bloemen. Echter er is sprake van een elkaar
aanvullend aanbod. In de omgeving zijn verschillende tuincentra gevestigd In de afgelopen jaren heeft betrokkene een vaste klantenkring verworven. Door de specialisatie in snijbloemen gecombineerd aan het vakmanschap van de heer [appellant], is er ten opzichte van de concurrentie sprake van voldoende onderscheidend vermogen.’
In het rapport is voorts gerapporteerd dat [appellant] als ondernemer als klantgericht en onderscheidend werd aangemerkt. De aanvraag is uiteindelijk ingewilligd op basis van de
conclusie dat het bedrijf van [appellant] levensvatbaar werd geacht.
2.4.
In de jaren 2000 tot 2011 heeft het bedrijf van [appellant] een omzetdaling meegemaakt, die met name in de periode vanaf 2004 steeds verder toenam. In augustus 2011 heeft hij zijn winkel moeten sluiten.
2.5.
Aan de Legmeerdijk 212 te Amstelveen bevindt zich tuinbouwbedrijf Engel Exploitatie B.V., handelend onder de naam Engel Rozen (hierna aan te duiden als Engel). Dit betreft een bedrijf dat volgens de registratie bij de Kamer van Koophandel handelt in teelt van sierplanten, bloemen en planten.
2.6.
Aan de Legmeerdijk 274 te Amstelveen bevindt zich Duoplant v.o.f. Import-Export (hierna: Duoplant). Volgens de registratie bij de Kamer van Koophandel importeert en exporteert dit bedrijf planten en stekken, bloembollen en aanverwante artikelen.
2.7.
Zowel Engel als Duoplant liggen in een gebied van Amstelveen waarop volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming tuinbouwdoeleinden van toepassing is. In het toepasselijke bestemmingsplan zijn de hierna te noemen relevante bepalingen opgenomen. De voorschriften bepalen dat het gebruik van gronden met de bestemming tuinbouwdoeleinden gericht is op
‘het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van tuinbouwproducten afkomstig van het betrokken tuinbouwbedrijf.’
Als definitie van een tuinbouwbedrijf is gegeven:
‘een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van groenten, fruit, tuin- en kasvruchten, sierteeltgewassen of tuinbouwzaden. Het handelen in tuin- en kasvruchten, sierteeltgewassen of tuinbouwzaden voor zover het een ondergeschikt onderdeel vormt van de bedrijfsvoering, is hier mede onder begrepen.’
Uit deze voorschriften vloeit voort dat op grond van het bestemmingsplan voor bedrijven als Engel en Duoplant verkoop van eigen teelt producten is toegestaan (zogenaamde boerderijverkoop), maar de verkoop van niet-eigen teelt producten is verboden.
2.8.
Engel kweekt op haar bedrijf aan de Legmeerdijk drie soorten rozen en hortensia’s.
Volgens haar website verkoopt zij meer dan 50 verschillende soorten bloemen. In de periode 2000-2011 heeft zij bij gelegenheid ook kerststukken en rouwboeketten verkocht. Op haar terrein is tevens een bloemenautomaat geplaatst waarin 24 uur per dag 7 soorten bloemen worden verkocht.
2.9.
Duoplant kweekt op haar bedrijf aan de Legmeerdijk geen bloemen of planten. In de periode 2000-2011 is diverse malen geconstateerd dat zij op haar bedrijf wel diverse bloemen te koop aanbiedt. Bij een bedrijfsbezoek door de afdeling Veiligheid, Kabinet en Handhaving van de gemeente op 18 augustus 2009 is de volgende constatering gedaan:
‘Wijkt in weinig af van een Intratuin of dergelijke. Onze vraag is of deze vorm van
detailhandel volledig vreemd van eigen teelt op de locatie dan wel is toegestaan.’
2.10.
In de periode 2004-2011 hebben verschillende detailhandelaren uit de gemeente Amstelveen, onder wie [appellant], de gemeente verzocht handhavend op te treden tegen de verkoop in strijd met het bestemmingsplan door zowel Engel als Duoplant. In het dossier bevinden zich onder meer e-mails, brieven en vergaderverslagen waaruit blijkt dat hiervoor (meestal meerdere malen per jaar) aandacht is gevraagd door individuele detailhandelaren, alsmede de Vereniging Amstelveense Detailhandelorganisaties (VAD) en de winkeliersvereniging Westwijk.
2.11.
In reactie hierop heeft de gemeente in/vanaf 2004 onderzoek gedaan naar de verkoop van bloemen op het bedrijventerrein van Engel. In 2005 is in dit kader aan Engel een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar gemaakt in verband met het gebruik van een bloemverkoopautomaat zonder bouwvergunning. Na bezwaar daartegen door Engel is uiteindelijk alsnog de vergunning verleend onder de voorwaarde dat geen bloemen zouden worden verkocht die niet uit eigen teelt afkomstig waren. Daarop heeft Engel zich volgens de gemeente aan de voorwaarden gehouden. In 2007 is de gemeente in reactie op een handhavingsverzoek van een detailhandelaar opgetreden tegen overtreding van de winkeltijdenwetgeving na te hebben toegelicht:
‘dat handhaven van deze bedrijven niet eenvoudig is. Met name de controle op verkoop van wel of geen eigen kweek zal lastig zijn, de zondagsopening lijkt het eenvoudigst te handhaven.’
De gemeente heeft Engel daarna in de gaten gehouden en geconstateerd dat haar eerdere optreden niet het gewenste effect had. Zij heeft vervolgens nog tweemaal een preventieve last onder dwangsom opgelegd, die niet zijn geëffectueerd na beloofd beterschap door Engel. In 2009 is door handhavingsmedewerkers van de gemeente een bezoek aan het bedrijf afgelegd waar werd geconstateerd dat de verkoop uit niet-eigen teelt slechts een klein percentage betrof waarna het handhavingstraject richting Engel is afgesloten.
2.12.
Ook bij Duoplant heeft de gemeente vanaf 2004 diverse malen aandacht gevraagd voor naleving van de regelgeving omtrent boerderijverkoop en winkeltijden. In dit kader zijn Duoplant brieven gestuurd en zijn voornemens bekendgemaakt tot oplegging van een last onder dwangsom. In 2009 hebben handhavingsambtenaren de onder 2.9 genoemde constatering gedaan. Deze hebben daarbij het advies gegeven een onderzoek naar deze strijd met het bestemmingsplan te starten. In 2010 heeft tuincentrum “Life & Garden” een handhavingsverzoek gedaan. In afwachting van mogelijke wijzigingen in het bestemmingsplan en ter afhandeling van een legaliseringsverzoek van Duoplant is niet tegen Duoplant opgetreden. Nadat in oktober 2012 duidelijk werd dat het bestemmingsplan op de relevante punten niet zou veranderen, is opnieuw een voornemen bekendgemaakt tot het opleggen van een last onder dwangsom. Duoplant heeft daartegen vergeefs bezwaar gemaakt. De last onder dwangsom is opgelegd. Het daartegen ingestelde beroep loopt nog.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding van 14 januari 2013 gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente jegens hem onrechtmatig, althans in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en de daardoor geleden schade dient te vergoeden, op te maken bij staat. Voorts heeft hij betaling gevorderd van € 15.312,50 en € 22.985,17 ter zake van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, respectievelijk kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Hij heeft daartoe, kort weergegeven, aangevoerd dat de gemeente sinds 2000, althans 2004, onvoldoende handhavend is opgetreden tegen het handelen in strijd met het bestemmingsplan door Engel en Duoplant. De bloemenverkoop door deze bedrijven leverde voor [appellant] oneerlijke concurrentie op. Door het laten voortbestaan van deze illegale situatie heeft de gemeente haar handhavingsplicht geschonden, althans gehandeld in strijd met overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [appellant] heeft als gevolg daarvan omzetschade geleden waardoor hij uiteindelijk zijn winkel heeft moeten sluiten.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] belast met de kosten van het geding en daartoe het volgende overwogen.
‘4.3. De rechtbank stelt vast dat de vordering van [appellant] zijn grondslag vindt in verwijten
aan het adres van de gemeente die zien op de uitoefening van haar toezichthoudende en
handhavende bevoegdheden ten aanzien van regelgeving op het gebied van ruimtelijke
ordening, in het bijzonder het bestemmingsplan. Dit zijn bevoegdheden die geregeld zijn in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de beantwoording van de
vraag of het toezicht zoals dat in de periode 2000-2011 door de gemeente is uitgeoefend
voldoet aan de eisen die aan behoorlijke en zorgvuldige toezicht en handhaving moeten
worden gesteld, komt het aan op alle omstandigheden van het geval (zie Hoge Raad
13 oktober 2006, NJ 2008/527). Daarbij zijn de volgende gezichtspunten van belang.
4.4.
Voor de vraag naar wat van de gemeente in het kader van haar zorgplicht jegens
[appellant] mocht worden verwacht, is allereerst van belang de aard van de wettelijke toezichts- en handhavingstaken waarin zij tekort zou zijn geschoten en wat het doel was van die taken. De rechtbank stelt hieromtrent het volgende vast. De toezichts- en handhavingsbevoegdheden uit de Awb zijn algemene bevoegdheden die de gemeente op een groot aantal beleidsterreinen toekomen. In de bestuursrechtspraak geldt ten aanzien van het optreden van bestuursorganen op grond van hoofdstuk 5 van de Awb een “beginselplicht tot handhaving”, inhoudende dat een bestuursorgaan dat bevoegd is met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken, gelet op het algemene belang gediend met handhaving. Deze verplichting wordt begrensd door een redelijk te achten handhavingsbeleid. Slechts indien zicht op legalisatie bestaat of indien handhaving dusdanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kan van handhaving worden afgezien (zie recent bv. uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna: de Afdeling, van 13 februari 2013, LJN: BZ 1276).
4.5.
Ten aanzien van een eventueel handhavingsbeleid in het onderhavige geval, heeft
de gemeente ter comparitie het volgende verklaard. In de dagelijkse praktijk moeten keuzes gemaakt worden ten aanzien van de terreinen waarop gehandhaafd wordt. De gemeente kent daarbij prioriteit toe aan handhaving van die normen die de veiligheid betreffen. Specifiek ten aanzien van bestemmingsplanvoorschriften handhaaft zij vooral ten aanzien van het gebruik van woningen overeenkomstig hun bestemming, bijvoorbeeld ter voorkoming van illegale prostitutie. Daarnaast, zo heeft de gemeente aangevoerd, wordt gehandhaafd als er een concreet handhavingsverzoek voorligt.
4.6.
Bij de beoordeling van de vraag of de gemeente voldoende zorg heeft betracht bij
haar handhavingstaken is voorts van belang welke belangen het wettelijke regime waarbinnen had moeten worden gehandhaafd dient te beschermen. In het onderhavige geval kan daaromtrent het volgende worden vastgesteld. Bestemmingsplanvoorschriften hebben tot doel om het gebruik van de openbare ruimte goed te ordenen. In het algemeen zien de normen niet op het waarborgen van veiligheid van personen of zaken, zodat in het onderhavige geval geen sprake is van daarmee samenhangende hogere eisen die aan toezicht en handhaving mogen worden gesteld. In beginsel strekken de voorschriften er niet toe concurrentieverhoudingen te reguleren. Anderzijds mogen inwoners van een gemeente erop vertrouwen dat zij bij belangrijke beslissingen, zoals waar zij zich uit het oogpunt van concurrentie zullen vestigen, kunnen rekenen op wat in een bestemmingsplan is geregeld. De rechtszekerheid van dergelijke inwoners is ook een belang dat met handhaving van bestemmingsplanvoorschriften wordt gediend. Het beroep van de gemeente op het ontbreken van relativiteit als zelfstandig verweer wordt dan ook verworpen. De met handhaving te dienen belangen zijn echter wel een relevante omstandigheid binnen het geheel aan feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt beoordeeld of de gemeente de hiervoor onder 4.3 genoemde zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden.
4.7.
Op grond van deze uitgangspunten kan enerzijds worden vastgesteld dat de beleidsvrijheid die de gemeente toekomt bij handhaving van de onderhavige bestemmingsplanvoorschriften verder is beperkt dan zij tot haar verweer heeft aangevoerd. Anderzijds heeft de beginselplicht tot handhaving de beleidsvrijheid weliswaar beperkt, maar niet ongedaan gemaakt. Op grond van het bestuursrecht hebben belanghebbenden immers voldoende rechtsmiddelen bestuursorganen tot handhaving te bewegen. De civiele rechter past daarom enige terughoudendheid. Beoordeeld moet niet worden of, achteraf oordelend, een andere beslissing beter ware geweest en daardoor de schade van [appellant] eventueel voorkomen had kunnen worden, maar of in de omstandigheden en met de kennis van toen de gemeente in redelijkheid tot haar handelen heeft kunnen komen.
4.8.
In het onderhavige geval acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden
van belang. Onbetwist is komen vast te staan dat zowel Engel als Duoplant in ieder geval in de periode tussen 2004 en 2010 in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften bloemen
hebben verkocht die niet afkomstig waren uit eigen teelt. Gedurende deze gehele periode is er ook een consistent klachtenpatroon geweest van detailhandelaren binnen de gemeente, waaronder klachten van [appellant]. Van de gemeente mag onder deze omstandigheden worden verwacht dat naar deze klachten onderzoek wordt ingesteld en dat bij gegrondheid van die klachten handhavend wordt opgetreden (de Afdeling 17 september 2008, AB 2008/320). De gemeente heeft zich beperkt tot de onder 2.10 en 2.11[in dit arrest 2.11 en 2.12; hof]
genoemde toezicht- en handhavingsacties. Gelet op de consistentie van de klachten en de periode waarover deze zijn geuit, acht de rechtbank deze handhaving door de gemeente misschien wel te terughoudend. Zo is niet zonder meer te begrijpen waarom de gemeente er voor heeft gekozen meerdere waarschuwingen te geven en er niet voor heeft gekozen na de eerste waarschuwing reeds herstelsancties op te leggen. Daar staat tegenover dat de gemeente aldus niet (geheel) stil heeft gezeten naar aanleiding van de klachten. Bovendien is er ten aanzien van de overtreding door Duoplant onbetwist geruime tijd sprake geweest van zicht op legalisatie. [appellant] heeft daarnaast – ook onbetwist –
zelf geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een concreet handhavingsverzoek in te dienen met vervolgens de mogelijkheid om tegen een weigering van de gemeente bestuursrechtelijke rechtsmiddelen in te dienen.
4.9.
Al deze feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, in het licht van de onder
4.6
tot en met 4.7 genoemde uitgangspunten, is de rechtbank van oordeel dat de gemeente
zich in dit concrete geval in redelijkheid heeft kunnen beperken tot de door haar toegelichte (zie 4.5) mate van handhaving van deze bestemmingsplanvoorschriften. Conclusie is dan ook dat niet geoordeeld kan worden dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De vorderingen van [appellant], gegrond op onrechtmatige daad, liggen daarmee voor afwijzing gereed.
4.10.
De overige stellingen en weren van partijen kunnen onbesproken blijven.
3.3.
De grieven van [appellant] zijn gericht tegen voormelde rechtsoverwegingen 4.8 tot en met 4.10, alsmede de overweging betreffende de kostenveroordeling, en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4.
Vooropgesteld wordt dat [appellant] geen grieven heeft gericht tegen de hiervoor geciteerde overwegingen 4.3 tot en met 4.7 van het bestreden vonnis. Het daarin omschreven toetsingskader en het door de rechtbank (in rechtsoverweging 4.5) geschetste handhavingsbeleid van de gemeente zijn door hem niet bestreden. Het hof verenigt zich met het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader in rechtsoverwegingen 4.3, 4.4, 4.6 en 4.7 van het bestreden vonnis. Ook het hof neemt dat toetsingskader tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vordering van [appellant] (tot welk toetsingskader overigens niet behoort de verwerping van het beroep van de gemeente op het ontbreken van relativiteit als zelfstandig verweer in overweging 4.6), evenals het door de rechtbank in overweging 4.5 geschetste handhavingsbeleid van de gemeente.
3.5.
Naar aanleiding van het door de gemeente gehanteerde handhavingsbeleid heeft [appellant] bij pleidooi in hoger beroep gewezen op paragraaf 3.5.6 van de detailhandelsnota 2008-2012. Het gaat hem daarbij om de passage waarin staat: ‘De gemeente heeft een taak om detailhandel die buiten de daarvoor binnen het bestemmingsplan aangewezen locaties plaatsvindt te handhaven’ en waarbij vervolgens boerderijverkoop door tuinbouwbedrijven als voorbeeld wordt genoemd. Volgens [appellant] heeft de gemeente haar beleid in de detailhandelsnota ingevuld door de taakstelling die zij zich heeft opgelegd, zodat zij ter zake geen beleidsvrijheid meer heeft en het geven van prioriteit aan veiligheid boven handhaving van het bestemmingsplan geen legitieme reden noch een bijzondere omstandigheid vormt om de beginselplicht tot handhaving niet na te komen.
3.6.
Het hof is, met de gemeente, van oordeel dat dit betoog van [appellant] een nieuwe grief is die, gelet op de zogenoemde twee-conclusie-regel, buiten beschouwing moet worden gelaten. Ten overvloede overweegt het hof dat dit betoog [appellant] ook inhoudelijk niet zou kunnen baten. De enkele omstandigheid dat de gemeente in de detailhandelsnota nog eens expliciet onder woorden brengt welke taak zij heeft op grond van het bestemmingsplan behelst niet een wijziging van het beleid. De in algemene bewoordingen geformuleerde taakstelling in de detailhandelsnota rechtvaardigt evenmin de conclusie dat de gemeente zich tot een bepaalde mate van handhaving heeft verplicht.
3.7.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij, anders dan de rechtbank overwoog, wel degelijk concreet om handhaving heeft verzocht. Het hof kan hem daarin wel volgen. Zo bevat de mede door [appellant] aan de gemeente geschreven brief van 27 februari 2004 de klacht dat Engel zich schuldig maakt aan illegale concurrentie doordat dit bedrijf, in het bijzonder op zaterdag en zondag, bloemen uit niet-eigen teelt verkoopt, met het dringende verzoek aan de gemeente om ‘hier een einde aan te maken’. De gemeente heeft naar aanleiding van (onder meer) deze brief niet stilgezeten, maar heeft onderzoek verricht en is jegens Engel opgetreden (voornemen last onder dwangsom; verlening van een vergunning voor de bloemencarrousel onder voorwaarde) en zij heeft dat ook later naar aanleiding van over Engel en Duoplant geuite klachten gedaan (zoals omschreven in overwegingen 2.11 en 2.12). Indien [appellant] gaandeweg de periode van 2004 tot augustus 2011 van mening was dat de gemeente daarmee niet adequaat optrad naar aanleiding van de achtereenvolgens geuite klachten, had hij destijds de geëigende bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen aanwenden, waaronder ook de mogelijkheid om op te komen tegen het uitblijven van een handhavingsbesluit, teneinde de gemeente tot (verdergaande/effectievere) handhaving te bewegen. Dat [appellant] – naar hij onvoldoende betwist heeft aangevoerd – in zijn winkel de burgemeester en/of de wethouder regelmatig over de kwestie heeft aangesproken en daarop te horen kreeg dat de zaak hun aandacht had, volstaat in dat verband niet.
3.8.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beginselplicht tot handhaving de beleidsvrijheid weliswaar beperkt maar niet ongedaan maakt, dat belanghebbenden op grond van het bestuursrecht voldoende rechtsmiddelen hebben om bestuursorganen tot handhaving te bewegen en dat de civiele rechter daarom terughoudendheid past. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de civiele rechter niet dient te beoordelen of, achteraf bezien, een andere beslissing van de gemeente beter ware geweest en daardoor de gestelde schade van [appellant] eventueel voorkomen had kunnen worden, maar of de gemeente in de omstandigheden en met de kennis van toen in redelijkheid tot haar handelen heeft kunnen komen.
3.9.
Ook het hof is, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat dit laatste het geval is en dat de gemeente in dit concrete geval niet onrechtmatig heeft gehandeld door zich te beperken tot de door haar toegelichte mate van handhaving van de desbetreffende bestemmingsplanvoorschriften op grond van het door haar gevoerde handhavingsbeleid. Bij dat beleid wordt voorrang gegeven aan de handhaving van normen die de veiligheid betreffen, wordt met betrekking tot bestemmingsplanvoorschriften vooral gehandhaafd ten aanzien van het gebruik van woningen overeenkomstig hun bestemming en wordt daarnaast handhavend opgetreden naar aanleiding van een concreet handhavingsverzoek. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de gemeente wellicht doortastender had kunnen optreden door minder lang af te gaan op de zienswijzen en mededelingen van Engel, waarbij deze tot uitdrukking bracht zich aan de regels met betrekking tot de verkoop van bloemen uit niet-eigen teelt te (zullen) houden, en alsnog herstelsancties ter zake daarvan op te leggen, alsmede door ook ten aanzien van Duoplant eerder herstelsancties op te leggen. Een en ander is echter (daargelaten de vraag of die mogelijkheid ten aanzien van Duoplant daadwerkelijk bestond) gelet op het door de gemeente gevoerde, redelijk te achten handhavingsbeleid, niet voldoende om te kunnen oordelen dat zij in de periode van 2004 tot augustus 2011 jegens [appellant] onrechtmatig, dan wel in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Daarbij speelt mede een rol hetgeen hiervoor in het slot van rechtsoverweging 3.7 is overwogen ten aanzien van het (niet) aanwenden van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen door [appellant].
3.10.
Het voorgaande betekent dat de grieven falen. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking. Het bewijsaanbod van [appellant] heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat dit als niet ter zake dienend wordt verworpen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Er bestaat bij deze stand van zaken geen aanleiding de gemeente te belasten met de kosten van het hoger beroep of deze kosten te compenseren, zoals [appellant] in het kader van grief VIII heeft bepleit. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 704,= aan verschotten en € 2.682,= voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest:
verklaart dit arrest met betrekking tot deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, C. Uriot en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.