In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanmaningskosten die aan belanghebbende zijn opgelegd door de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had op 6 augustus 2013 een aanmaning tot betaling verzonden met betrekking tot een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012, waarbij € 15 aan aanmaningskosten in rekening was gebracht. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten, maar de ontvanger wees het bezwaar af. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en stelde de proceskostenvergoeding vast op € 608,75. De ontvanger ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Hof oordeelde dat de ontvanger onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende of zijn gemachtigde op de hoogte was van de vermindering van de aanmaningskosten tot nihil. Het Hof benadrukte dat de ontvanger onrechtmatig had gehandeld door de aanmaningskosten in rekening te brengen, aangezien deze ten onrechte waren opgelegd. Het Hof bevestigde dat de rechtbank niet had onderkend dat er sprake was van samenhangende zaken, wat invloed had op de proceskostenvergoeding. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en stelde deze opnieuw vast, waarbij het belanghebbende recht gaf op een totale vergoeding van € 612,25 voor de gemaakte kosten.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de Belastingdienst naar belastingplichtigen over kosten en vergoedingen, en bevestigt dat belastingplichtigen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor onduidelijkheden die voortkomen uit de communicatie van de Belastingdienst. Het Hof concludeerde dat de ontvanger in de kosten van belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 612,25.