Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
CENTRAL BANK OF IRAQ,
SIEMENS AKTIENGESELLSCHAFT,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
eerste griefmaakt CBI hiertegen bezwaar en betwist hij bij gebrek aan wetenschap het bestaan en de inhoud van de koopovereenkomst, dat de Staat Irak (mede-gedaagde in eerste aanleg) 15% van de kooprijs heeft betaald en dat de betrokken telexapparatuur met toebehoren daadwerkelijk door Siemens aan de Staat Irak is geleverd. In het licht van de door Siemens overgelegde producties (waaronder met name producties 1 tot en met 3 bij conclusie van repliek) acht het hof deze betwisting onvoldoende gemotiveerd. Ook het hof zal deze feiten derhalve tot uitgangspunt nemen. Rechtsoverweging 3.1 hieronder bevat een weergave daarvan, waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet voldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van producties zijn komen vast te staan.
3.(Verdere) beoordeling
invoice”van 18 december 1989, 15% vooruit betaald. Ter zake het restant van de koopsom ad DM 2.982.480,00 heeft CBI, bij telexbericht van 9 oktober 1988, gericht aan Dresdner Bank AG te Frankfurt (hierna Dresdner Bank), een letter of credit (hierna L/C) onder nummer 88/4/683 gesteld.
AVAILABLE FOR PAYMENT (IN W. GERMANY) VALID UNTIL 15 TH. , JUNE, 1989 AGAINST THEIR RECEIPT OR TENOR DRAFT DRAWN ON BUYERS ACCOMPANIED BY DOCUMENTS SPECIFIED HERE – BELOW MARKEDWITH THIS CREDIT NUMBER
invoice” op 18 december 1998 aan de Staat Irak in rekening gebracht en de goederen blijkens de door haar overgelegde “
Air Waybill”van die datum op 25 december 1989 verzonden.
tweede griefstrekt ten betoge dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om van de jegens CBI ingestelde vordering kennis te nemen. Dit betoog faalt reeds omdat CBI blijkens haar processuele houding de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter heeft aanvaard. Zij is immers in het geding verschenen zonder zich, zoals artikel 11 Rv c.q. het toepasselijke artikel 24 EEX-Verordening (voorheen artikel 18 EEX-Verdrag) vereist, tijdig op het ontbreken van die bevoegdheid te beroepen (zoals de Staat Irak wel heeft gedaan). Het hof verwerpt in dit verband het betoog dat in het door CBI bij conclusie van antwoord in eerste aanleg gedaan beroep op (de uit het volkenrecht voortvloeiende) immuniteit van jurisdictie een beroep op het ontbreken van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in hierbedoelde zin besloten ligt.
derde griefstelt CBI haar verweer aan de orde dat de vordering van Siemens is verjaard. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat naar Iraaks recht, op grond van artikel 429 van het Iraaks Burgerlijk Wetboek, een algemene verjaringstermijn van 15 jaar geldt en heeft aangenomen dat deze (ten tijde van de inleidende dagvaarding niet verstreken) verjaringstermijn op de vordering van Siemens van toepassing is. CBI betoogt dat niet genoemde termijn van vijftien maar een bijzondere verjaringstermijn van één jaar van toepassing is op grond van het bepaalde in artikel 431 lid 1 aanhef en onder b van het Iraaks Burgerlijk Wetboek. Dit betoog moet worden verworpen.
“In case of denial the case shall not be heard if it was delayed without lawful excuse for one year as regards the following rights: (…) (b) the rights of traders and industrialists (fabricators) in respect of things supplied to persons who do not trade in such things as well as the rights of hotel and restaurant owners (…).”Waar CBI zich op deze bepaling beroept ziet zij over het hoofd dat het onderhavige vorderingsrecht voortvloeit uit een door hem verleend documentair krediet en niet uit een transactie als in die bepaling bedoeld. Uit de L/C vloeit een eigen verplichting van CBI jegens Siemens voort die in beginsel geabstraheerd is van de rechtsverhouding tussen de Staat en Siemens en daarin aan de Staat mogelijk ten dienste staande verweren (vgl. in dit verband de toepasselijke
Uniform Customs and Practice for Documentaty Creditsvan 1983 artikelen 3 en 4). Het hof verwerpt de visie verwoord in de opinie van [persoon 1], waarop CBI zich in dit verband beroept. De door hem bepleite ruime werking van de hierbedoelde bepaling vindt geen steun in de bewoordingen noch in de (kennelijke) strekking daarvan.
vierde griefis gericht tegen de overweging van de rechtbank dat Siemens erin is geslaagd te bewijzen dat de in de L/C voorgeschreven documenten tijdig aan de adviserende bank zijn verstrekt. Ook deze grief wordt tevergeefs voorgesteld.
gültig bis bzw. fällig am 31.12.1989) en dat de oorspronkelijk looptijd derhalve was verlengd. Ook het hof leidt uit dit faxbericht af dat er met betrekking tot het tijdig verstrekken van de vereiste documenten geen problemen bestonden en dat de Dresdner Bank op grond van de aan haar verschafte
Dokumenteneinreichungendoende was inningspogingen te verrichten die niet zijn gelukt om redenen die met de (volledigheid van) de door Siemens verschafte documenten en het tijdstip van de verstrekking daarvan niets te maken hadden. De rechtbank wijst in dit verband terecht op artikel 16 van de op de L/C toepasselijke
Uniform Customs and Practice for Documentary Creditsvan 1983. Daaruit volgt dat de uitgevende bank een redelijke termijn heeft om de documenten te onderzoeken en deze vervolgens te aanvaarden en/of te weigeren (sub c) en dat zij indien zij besluit deze te weigeren daarvan de begunstigde zonder vertraging mededeling moet doen (sub d) zulks op straffe van verval van het recht om zich op de ontoereikendheid van de documenten te beroepen (sub e).
maturitydatum van de betalingsverplichting onder de L/C (blijkens artikel 8 van de L/C een jaar na de datum van de
airwaybill) zonder nadere toelichting die ontbreekt niet anders te begrijpen dan dat er problemen aan de zijde van CBI bestonden die aan het honoreren van de (op zichzelf naar behoren gedocumenteerde en tijdig ingediende) claim van Siemens onder de L/C in de weg stonden.
vijfde griefheeft – voor zover daaraan zelfstandige betekenis toekomt – betrekking op de ingangsdatum van de door CBI verschuldigde rente en de hoogte daarvan. Het hof verwerpt het betoog van CBI dat het totaal door haar verschuldigde bedrag aan hoofdsom en rente niet meer kan bedragen dan het maximum bedrag waarvoor de letter of credit is verstrekt, zijnde DM 3.898.028,- (omgerekend € 1.993.027,51). CBI is immers, door het niet betalen onder de L/C een jaar na verzending van de goederen door Siemens een eigen betalingsverplichting jegens Siemens niet nagekomen. De in dat kader verschuldigde rente is niet gerelateerd aan het maximum bedrag waarvoor de L/C door Siemens kon worden ingeroepen. Ook het betoog van CBI dat er grond is om de rentebetalingsverplichting (op de voet van artikel 173 lid 3 van het Iraaks Burgerlijk Wetboek) te verminderen omdat het aan Siemens te wijten is dat de procedure is vertraagd moet worden verworpen. Siemens heeft in haar memorie van antwoord toegelicht dat de vertraging van de procedure in eerste aanleg te maken had met de positie van de Staat Irak en dat de aanhouding van de procedure heeft plaatsgevonden in overleg met en met instemming van de advocaten van CBI. CBI heeft de hier bedoelde feitelijke stellingen van Siemens bij pleidooi niet, althans niet op adequate wijze, weersproken.
airwaybillzijn verzonden. Om op een totaal bedrag van € 2.909.223,03 te komen per 26 januari 2001 moet over de tussenliggende periode niet alleen 6% rente doch tevens rente op rente zijn berekend.
commercial rules of custom and usage” - geen rente over rente in rekening kan worden gebracht en de totaal verschuldigde rente niet hoger mag zijn dan de hoofdsom. Met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente verwijst Siemens naar de L/C waaruit volgens haar volgt dat is overeengekomen dat de rente loopt vanaf de datum van de
airwaybill. Met betrekking tot de maximering van de rente tot een bedrag gelijk aan de hoofdsom stelt zij dat sprake is van “
commercial rules” die meebrengen dat de voor de rentebetalingsverplichting geen plafond geldt. Zij verwijst in dit verband onder meer naar artikel 27 lid 1van de in 2004 ingevoerde Iraakse
Banking Lawwaarin is bepaald dat voor de door banken in rekening gebrachte rente een dergelijke beperking niet geldt.