ECLI:NL:GHAMS:2015:121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
200.145.377/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en omgangsregeling in een echtscheidingszaak met kinderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van het kind [X] en de omgangsregeling tussen [X] en zijn ouders, de man en de vrouw. De ouders hebben een complexe relatie, die gekenmerkt wordt door hevige conflicten en een ernstig loyaliteitsconflict voor het kind. Het hof verwijst naar een eerdere beschikking van 28 augustus 2014 waarin de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om onderzoek te verrichten naar de situatie van [X]. De Raad heeft op 3 november 2014 een rapport ingediend waarin wordt geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [X] bij de vrouw te bepalen en geen omgangsregeling vast te stellen tussen [X] en de man.

Tijdens de zitting op 4 december 2014 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, terwijl de vrouw de conclusies van het raadsrapport heeft onderschreven. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contact meer is tussen de ouders en dat [X] in een ernstig loyaliteitsconflict verkeert. De vrouw vermijdt situaties waarin zij de man kan tegenkomen en spreekt negatief over hem in het bijzijn van [X]. De man heeft moeite om zich in de behoeften van [X] te verplaatsen en zijn gedrag heeft geleid tot onvoorspelbaarheid in het contact met anderen.

Het hof concludeert dat de huidige woonsituatie bij de vrouw het meest in het belang van [X] is, omdat deze rust en stabiliteit biedt. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen toe. Wat betreft de omgangsregeling oordeelt het hof dat er op dit moment geen ruimte is voor contact tussen [X] en de man, gezien de omstandigheden en het loyaliteitsconflict. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek om een omgangsregeling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 januari 2015
Zaaknummer: 200.145.377/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/207481 / FA RK 13-3539
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H.J.J. Hendrikse te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. Bevelander te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw, en gezamenlijk ook: de ouders, genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in zijn tussenbeschikking van 28 augustus 2014.
In die beschikking is de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (de Raad) verzocht onderzoek te verrichten en rapport en advies uit te brengen aan de hand van de volgende vragen:
  • welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [X]?
  • welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen [X] en de man? Zijn er factoren die de omgang belemmeren? Zo ja, welke? Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen? Hoe dient de omgang qua vorm en frequentie, in het belang van [X], vorm gegeven te worden?
1.3.
De Raad heeft op 3 november 2014 een rapport ingediend van 30 oktober 2014.
1.4.
De behandeling van de zaak is op 4 december 2014 ter terechtzitting voortgezet.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad;
- een medewerker van Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA);
- de gezinsvoogd namens Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJR).

2.De verdere feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben tot januari 2012 een relatie gehad. Na het verbreken van die relatie is [X] op het adres van de man ingeschreven en zijn partijen een regeling overeengekomen waarbij [X] afwisselend bij de man en de vrouw verbleef.
Sinds 8 mei 2012 zijn de man en de vrouw gezamenlijk belast met het gezag over [X]. [X] woont sinds 14 augustus 2013 bij de moeder.
2.2.
Blijkens het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 28 augustus 2014 was de Raad voorafgaand aan die zitting reeds een beschermingsonderzoek gestart. Dat onderzoek is uitgebreid met de onder 1.2 vermelde onderzoeksvragen.
2.3.
[X] is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2014 onder toezicht gesteld. De uitvoering van de ondertoezichtstelling is opgedragen aan LJR.

3.Verdere beoordeling van het hoger beroep

3.1.
De man heeft zich ter zitting in hoger beroep van 4 december 2014 gerefereerd aan het oordeel van het hof. De vrouw heeft tijdens die zitting de conclusies van het raadsrapport onderschreven.
3.2.
JBRA heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de ouders beiden niet in staat zijn over hun eigen schaduw te stappen en voorts dat [X] tegenover JBRA heeft verklaard dat hij op dit moment nog geen contact met de man aankan.
LJR heeft ter zitting in hoger beroep aan de orde gesteld dat de zaak wordt beheerst door emoties en dat de ouders eerst hun pijn zullen moeten verwerken.
3.3.
De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [X] te bepalen bij de vrouw en tussen [X] en de man op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen. Ter zitting in hoger beroep heeft de Raad zijn advies gehandhaafd.
hoofdverblijfplaats
3.4.
Ingevolge het bepaalde in art. 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) zal het hof bij de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [X] een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [X] wenselijk voorkomt.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het raadsrapport is gebleken dat bij [X] sprake is van een ernstig loyaliteitsconflict dat voortkomt uit de strijd tussen de ouders. De ouders reageren beiden explosief op elkaar en tussen hen hebben hevige escalaties plaatsgevonden, waarvan [X] getuige is geweest. Door die escalaties had [X] regelmatig het gevoel dat hij voor een van zijn ouders moest kiezen en dat hij de andere ouder moest teleurstellen.
Sinds november 2013 heeft tussen de ouders geen communicatie of contact - anders dan tijdens zittingen - meer plaatsgevonden.
Gebleken is dat de vrouw situaties vermijdt waarin zij de man zou kunnen tegenkomen, hetgeen ertoe kan leiden dat de angst van [X] en het beeld dat hij van de man heeft in stand wordt gehouden. Verder is gebleken dat zij in het bijzijn van [X] negatief over de man praat. Dit maakt het voor [X] moeilijk om tegenover haar uiting te geven aan de positieve gevoelens die hij jegens de man kan hebben. De Raad heeft blijkens zijn rapport onvoldoende zicht gekregen op de rol van de vrouw in het contact tussen de man en [X]. Ondanks dat zij aangeeft open te staan voor contact tussen de man en [X], vraagt de Raad zich af of de vrouw daadwerkelijk emotionele toestemming kan geven aan [X] om contactherstel met zijn vader aan te gaan, gezien haar angst voor de man en de strijd tussen de ouders.
Ten aanzien van de man is gebleken dat hij veel om [X] geeft, maar dat hij zich onvoldoende lijkt te kunnen verplaatsen in diens behoeftes en onvoldoende inziet wat het effect is van zijn gedrag op hem, waardoor hij onvoldoende bij hem kan aansluiten. De man heeft laten zien dat hij vooral vanuit zijn eigen overtuiging denkt en handelt. Daarnaast heeft hij moeite om met sterke emoties om te gaan en om zijn gevoelens op een rustige en adequate wijze te uiten. Dit leidt tot onvoorspelbaarheid in het contact met anderen.
Desondanks houdt [X] zich op dit moment over het algemeen goed staande en ervaart hij de situatie thuis, op school en bij zijn vrienden als veilig en ondersteunend. Hij lijkt voor zichzelf een overlevingsmechanisme te hebben ontwikkeld waardoor hij kan toekomen aan de ontwikkelingstaken waar hij momenteel voor staat, zoals de nieuwe woonsituatie bij de vrouw en zijn start op de middelbare school. Hij lijkt hierbij duidelijk voor rust te kiezen. Wel heeft hij moeite met het uiten van negatieve emoties en kan hij lichamelijke klachten krijgen als hij stress ervaart.
[X] beleeft de relatie met de vrouw als uitsluitend positief en heeft een sterke affectieve binding met haar. Bij haar voelt hij zich veilig en ervaart hij steun en wederkerigheid. Met de man, met wie hij sinds 14 augustus 2013 geen contact meer heeft gehad, heeft hij thans een verstoorde relatie. Hij praat uitsluitend in negatieve bewoordingen over hem en toont geen enkele ruimte voor contact.
Het hof acht het uiterst zorgelijk dat het beeld dat [X] van zijn ouders heeft weinig genuanceerd is en dat het contact tussen hem en de man van de een op de andere dag is verbroken. Niettemin is onder de gegeven omstandigheden aannemelijk dat de huidige woonsituatie bij de vrouw [X] rust en stabiliteit biedt en dat een hoofdverblijfplaats bij de man voor veel onrust zal zorgen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het hoofdverblijf bij de vrouw het meest tegemoet komt aan het belang van [X]. Het hof zal het verzoek van de vrouw op dat punt toewijzen.
omgangsregeling
3.6.
Aan de orde is de vraag of een omgangsregeling tussen de man en [X] dient te worden vastgesteld. Uitgangspunt is dat het kind en de ouder recht hebben op omgang met elkaar. De rechter wijst het verzoek om omgang slechts indien sprake is van (één van) de in art. 1:253a lid 2 sub a BW bedoelde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Omgang tussen die ouder en het kind blijft achterwege, wanneer blijkt dat de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ertoe kan leiden dat het kind klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders als de omgang zou worden afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind, of dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.7.
Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de hoofdverblijfplaats is overwogen. Naar het oordeel van het hof is genoegzaam aannemelijk geworden dat onbelast contact tussen de man en [X] op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. Na strijd en hevige escalaties tussen de ouders, bestaat er thans geen enkel contact meer tussen hen. [X] verkeert in een ernstig loyaliteitsconflict. Uit het raadsrapport en uit hetgeen hij zelf bij het hof heeft verklaard, is duidelijk geworden dat bij hem op dit moment geen ruimte bestaat voor contact met de man. Daar komt bij dat de man onvoldoende kan aansluiten bij de belevingswereld van [X]. Het staat bovendien niet vast of en in hoeverre de vrouw in dit stadium in staat is om contact tussen [X] en de man daadwerkelijk te ondersteunen, welke ondersteuning noodzakelijk is.
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling ertoe kan leiden dat [X] klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders als de omgang zou worden afgedwongen en daarom in strijd is met de zwaarwegende belangen van [X]. Gelet daarop zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
3.8.
Het hof merkt nog het volgende op. Met de Raad acht het hof het van evident belang dat de gezinsvoogd zicht krijgt op de mogelijkheden van [X] voor contactherstel met de man en de mogelijkheden van de vrouw om [X] te ondersteunen in dat contact, op het moment dat [X] daaraan toe is. Daarnaast kan de gezinsvoogd de ouders ondersteunen bij de verbetering van hun onderlinge communicatie, opdat [X] niet langer door hun strijd wordt belast.
3.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [X] bij hem te bepalen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [X] bij de vrouw zal zijn;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, C.E. Buitendijk en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.