ECLI:NL:GHAMS:2015:1190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
200.013.010
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vernietiging leaseovereenkomst en bewijsvoering omtrent kennisneming door echtgenote

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V. De zaak betreft de vernietiging van een leaseovereenkomst en de vraag of de appellante op de hoogte was van deze overeenkomst. Het hof heeft eerder een tussenarrest uitgesproken en de appellante toegelaten tot tegenbewijs. Tijdens het getuigenverhoor heeft de appellante verklaard dat haar man haar in 2001 over de leaseovereenkomst heeft verteld, terwijl haar man verklaarde dat hij haar in 2000 op de hoogte heeft gesteld. Het hof heeft de verklaringen van beide partijen als onvoldoende geloofwaardig beoordeeld, gezien de tegenstrijdigheden in hun verklaringen en eerdere schriftelijke verklaringen van de appellante. Het hof concludeert dat de appellante langer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomst, waardoor de vernietiging niet rechtsgeldig is. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad voor deze zaak.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.013.010/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: 816611 DX EXPL 06-2972
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 maart 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
APPELLANTE,
advocaat:
mr. M.J. Meijerte Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. J.M.K.P. Cornegoorte Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellante] en Dexia genoemd.
Op 25 maart 2014 heeft het hof in deze zaak een derde tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Bij brief van 8 april 2014 heeft [appellante] dagafschriften in het geding gebracht, waaruit blijkt dat het rekeningnummer van waaraf de maandelijkse betalingen aan Dexia gedaan zijn tot 1 april 2000 op naam van [X] stond en daarna mede op naam van [appellante].
Begin mei 2014 heeft Dexia met het oog op het getuigenverhoor een akte voor getuigenverhoor met producties genomen. De producties omvatten geluidsfragmenten en transcripties van passages uit drie telefoongesprekken tussen Dexia een [appellante] waarover Dexia tijdens het getuigenverhoor vragen wenst te stellen.
Vervolgens zijn aan de zijde van [appellante] op 6 mei 2014 twee getuigen gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
Daarna hebben partijen, eerst [appellante] en daarna Dexia, een memorie na enquête genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het derde tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
Op grond van het in het derde tussenarrest onder 2.5 tot en met 2.9 genoemde feiten en omstandigheden heeft het hof voorshands, dus behoudens tegenbewijs, bewezen geacht dat [appellante] langer dan drie jaar voor de ontvangst door Dexia van de vernietigingsbrief van het bestaan van de leaseovereenkomst op de hoogte is geweest. Vervolgens heeft het hof [appellante] tot tegenbewijs toegelaten.
2.3
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [appellante] zichzelf en haar echtgenoot D.W. [X] als getuigen doen horen.
2.4
Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [appellante], zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
2.5
Mijn man heeft mij over de leaseovereenkomst verteld bij het openen van de en/of rekening in april 2001. Toen heeft hij het verteld omdat hij wist dat ik niet van zulke dingen hield. Hij had er ook spijt van. Ik keek nooit naar de afschriften. Mijn man regelde alles. Pas toen we een en/of rekening kregen keek ik er weleens naar. Mijn man heeft mij laten zien dat we een en/of rekening hadden. Daarna heb ik op een afschrift de afschrijving van de leaseovereenkomst gezien. Ik sorteer de post. Mijn man doet altijd zijn eigen post. Ik doe nooit zijn post, ook niet als hij op reis is. De envelop van Dexia waarover het eerste telefoongesprek gaat heb ik wel opengemaakt. Ik was in paniek en heb Dexia gebeld. Mijn man regelde de financiële zaken en de betalingen. Ik haalde elke week geld bij de bank van de rekening van mijn man. Ik had toen geen pinpas. Ik heb geen eigen bankrekening. Ik bekeek niet veel bankafschriften, alleen als het zo uitkwam. Naar aanleiding van een vraag van mr. Meijer over de schriftelijke verklaring die gevoegd is als productie 1 bij memorie van grieven, antwoord ik dat ik blijf bij mijn verklaring dat mijn man het verteld heeft bij het openen van de en/of rekening in april 2001. Naar aanleiding van een vraag van mr. Van der Berg antwoord ik dat de en/of rekening is geopend in april 2000 en niet in april 2001. Mijn man en ik zijn samen naar de bank gegaan en hebben daar formulieren getekend voor een en/of rekening. Ik weet niet meer wanneer dat was. Het telefoongesprek van 30 mei 2002: mr. van den Berg laat een stukje van dit telefoongesprek horen. In de laatste alinea van de transcriptie van het telefoongesprek zegt [appellante]: “ze hebben het in de krant te mooi gemaakt”. De krant waarover ik het in het telefoongesprek van 30 mei 2002 heb heeft mijn man mij laten zien. Die heb ik gelezen. Het telefoongesprek van 14 april 2003: in dat telefoongesprek zegt [appellante]: “Ja, maar ik heb de krant er nog eens bijgehaald.” Dat is dezelfde krant die ik net al noemde. Mijn man heeft mij met lood in zijn schoenen verteld over de eerste leaseovereenkomst. Naar aanleiding van een dagafschrift waarop Legiolease stond en waarmee ik hem heb geconfronteerd. Ik vond dergelijke overeenkomsten gokken. Ik was bang dat je met een schuld zou blijven zitten. Mijn man schrok daarvan. Ik houd niet van zulke dingen en was erg boos op mijn man. Je moet dat samen doen, ook al doet hij de financiën. We hebben er veel ruzie over gehad. Grote uitgaven bespraken we met elkaar. De leaseovereenkomsten heeft mijn man gesloten met het oog op de studie van de kinderen. Mijn man heeft mij eerst verteld over de eerste leaseovereenkomst. Ik was toen verschrikkelijk boos. Daarna heeft hij nog een tweede leaseovereenkomst gesloten. Daarover heeft hij mij uit zichzelf verteld. Met de leaseovereenkomsten waren aanzienlijke bedragen gemoeid. Daar had hij mij bij moeten betrekken. Telefoongesprek van 31 januari 2003: naar aanleiding van het stukje waarin [appellante] verklaart dat zij de privérekening van hun gezamenlijke rekening nakeek, verklaar ik dat nadat mijn man mij van de eerste leaseovereenkomst had verteld, ik af en toe naar de bankafschriften keek. Het gezamenlijk inkomen kwam op de en/of rekening binnen. Ik spreek in dat gesprek over een spaarregeling omdat mijn man dat mij had verteld. Ik heb in 2001 en 2002 met mijn zwager over de leaseovereenkomsten gesproken.
2.6
Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [X], zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik heb mijn vrouw in 2000 verteld over de leaseovereenkomst. Toen de en/of rekening was geopend heb ik haar enkele bankafschriften laten zien. Daarop stond een afschrijving van Legiolease. Daarover stelde mijn vrouw een vraag en toen heb ik haar verteld dat ik een contract had afgesloten. Ik heb haar gezegd dat over drie jaar 20.000,- gulden zou worden uitgekeerd. Ze vond het niks. Ze was kwaad. Daarna heb ik nog een leaseovereenkomst afgesloten, in mei 2000 was dat volgens mij. Dat was niet zo bijdehand. Ik zag alleen maar dollartekens. In 2001 heb ik haar over de tweede leaseovereenkomst verteld. Ze was nog kwader dan de eerste keer maar ik kon er toch niets meer aan doen. Ik heb haar toen de inschrijfformulieren laten lezen. Ik wilde haar verrassen. 20.000 gulden is een hoop geld. Ik doe alle financiële zaken, ook de betalingen. Mijn vrouw sorteerde de post. Zij maakte mijn post niet open, ook niet als ik op reis was. Post van Dexia was mijn post. Mijn vrouw had geen eigen bankrekening. Zij haalde bij de bank geld van mijn rekening. Mijn vrouw bekeek nooit de bankafschriften. In 1999 heb ik in De Telegraaf een advertentie van Legiolease gelezen. Op die advertentie heb ik ingeschreven. Ik weet niet of ik die heb bewaard. Het inschrijfformulier heb ik wel bewaard. Tot april 2000 heb ik nooit gemerkt dat mijn vrouw post van Dexia heeft opengemaakt.
Ik herhaal dat ik haar afschriften van de en/of rekening heb laten zien en dat daar een afschrijving van Legiolease op stond. Naar aanleiding van een vraag van haar heb ik verteld dat ik een contract had afgesloten. Ze was boos want ze houdt niet van aandelen, ondanks de door mij genoemde opbrengst van 20.000 gulden. Een maand later heb ik nog een leaseovereenkomst afgesloten. Ik zag dollartekens. De opbrengst zou zijn voor leuke dingen als ik 55 jaar was, ook voor de kinderen. Ik heb het toen niet verteld. Mijn vrouw keek bijna nooit in de afschriften. In 2000 heb ik haar niet het inschrijfformulier laten zien.
2.7
Uit de bij brief van 8 april 2014 in het geding gebrachte dagafschriften volgt dat het rekeningnummer ten laste waarvan de maandelijkse betalingen aan Dexia zijn gedaan tot 1 april 2000 alleen op naam van [X] stond en vanaf 1 april 2000 op naam van van [X] en/of [appellante] staat. Nu vaststaat dat de en/of-rekening binnen drie jaar vóór de vernietigingsbrief van 25 maart 2003 is geopend, heeft [appellante] het op de en/of-rekening gebaseerde bewijsvermoeden ontzenuwd. Daarmee ligt de vraag voor of Dexia erin is geslaagd te bewijzen dat [appellante] met het bestaan van de leaseovereenkomst bekend is geworden meer dan drie jaar vóór 25 maart 2003. Dienaangaande geldt het volgende.
2.8
De verklaringen van de getuige [appellante] stemmen niet overeen met een eerdere schriftelijke verklaring van [appellante] en met mondelinge uitlatingen van haar en met de verklaringen van [X]. Het hof wijst op de volgende punten:
(i) Tijdstip wetenschap van de eerste leaseovereenkomst
Bij brief van 25 juli 2009 (productie 1 bij memorie van grieven) heeft [appellante] het volgende aan mr. Meijer geschreven:
“Zoals ik al op de rechtzitting heb medegedeeld, dat ik er totaal geen weet van had, dat mijn man 2 lease contracten met Legio Lease had afgesloten. Hij heeft mij dit in de loop van het jaar 2001 pas medegedeeld.”
Als getuigen heeft [appellante] aanvankelijk verklaard dat haar man haar bij het openen van de en/of rekening in april 2001 over de eerste leaseovereenkomst heeft verteld. Toen tijdens het verhoor duidelijk werd dat de en/of rekening in april 2000 is geopend, heeft zij haar verklaring in die zin aangepast.
(ii) Kennisneming dagafschriften
In eerdergenoemde brief van 25 juli 2009 schrijft [appellante]:
“Ik zag nooit dagafschriften en belastingpapieren. Mijn man maakt de post hiervoor altijd zelf open en beheert de financiën”.
In de memorie van grieven wordt gesteld dat [appellante] ter zitting (comparitie in eerste aanleg) nadrukkelijk heeft aangegeven dat zij geen kennis nam van dagafschriften dan wel andere financiële gegevens/stukken betreffende de in geding zijnde en/of rekening.
Blijkens de in het geding gebrachte transcriptie heeft [appellante] in het telefoongesprek van 31 januari 2003 met een medewerker van Dexia gezegd:
“Ja, ja ik weet wel dat er elke maand een bepaald bedrag, want ik kijk natuurlijk de privé rekening van natuurlijk van ons gezamenlijke inkomen natuurlijk na, en dan zie ik wel eens iets er af staan (...)”
Als getuige heeft [appellante] verklaard:
“Mijn man heeft mij met lood in zijn schoenen verteld over de eerste leaseovereenkomst. Naar aanleiding van een dagafschrift waarop Legiolease stond en waarmee ik hem heb geconfronteerd”en
“Ik bekeek niet veel bankafschriften, alleen als het zo uitkwam”.
[X] heeft als getuige verklaard:
“Toen de en/of rekening was geopend heb ik haar enkele bankafschriften laten zien”en
“Mijn vrouw bekeek nooit de bankafschriften.” en
“Mijn vrouw keek bijna nooit in de afschriften”.
(iii) Bekendheid met werking leaseovereenkomst
[appellante] heeft als getuige verklaard dat zij toen haar man haar over de eerste leaseovereenkomst vertelde tegen hem heeft gezegd dat zij dergelijke overeenkomsten gokken vond, dat zij bang was dat zij met een schuld zouden blijven zitten en dat hij daarvan schrok.
Uit de transcripties van de latere telefoongesprekken blijkt echter dat de mogelijkheid van een schuld nieuw voor haar was en dat zij dachten dat zij maandelijks spaarden.
Telefoongesprek van 31 januari 2003:
“Ik heb geen geld geleend, het is gewoon van onze privé rekening hoor, het is niet geleend geld.”
Telefoongesprek van 14 april 2003:
“(...) maar dit was gewoon wij dachten als je elke maand wat spaart, dan heb je over drie jaar heb je een spaarcentje (…)”
(iv) De krant
In de laatste alinea van de transcriptie van het telefoongesprek van 30 mei 2002 zegt [appellante]:
“(...) ja ze hebben in de krant eigenlijk te mooi waar gemaakt, zo komt het bij mij over hoor, vind ik dan toen.”
Als getuige heeft [appellante] verklaard
: “De krant waar ik het over heb heeft mijn man mij laten zien. Die heb ik gelezen”.
[X] heeft als getuige verklaard dat hij op een advertentie in De Telegraaf heeft ingeschreven, dat hij niet weet of hij die heeft bewaard, dat hij het inschrijfformulier wel heeft bewaard, maar in 2000 het inschrijfformulier niet aan zijn echtgenote heeft laten zien.
2.9
Voorts heeft [appellante] als getuige verklaard dat haar man haar met lood in zijn schoenen heeft verteld over de eerste leaseovereenkomst, dat zij verschrikkelijk boos was en dat zij er veel ruzie over hebben gehad. Haar verklaring staat op gespannen moet met het feit dat [X] een maand later een tweede leaseovereenkomst sluit.
2.1
Gelet op de in 2.8 en 2.9 genoemde tegenstrijdigheden acht het hof de verklaringen van [appellante] en [X] als getuigen onvoldoende geloofwaardig. Genoemde tegenstrijdigheden zijn even zovele aanwijzingen dat [appellante] vóór 25 maart 2000 op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof noemt in het bijzonder de omstandigheid dat [appellante], zo volgt uit de telefoongesprekken met Dexia, wél steeds de dagafschriften bekeek en zag welke bedragen Dexia maandelijks afboekte. Ook noemt het hof de omstandigheid dat [appellante] in april 2000, toen [X] haar over de eerste leaseovereenkomst vertelde, zo volgt uit haar verklaring, bekend was met het risico van een (rest)schuld, maar in de telefoongesprekken met Dexia in 2003 (zelfs) niet wist dat sprake was van een lening. Daardoor wordt haar verklaring over haar reactie op Sterkmans mededeling, ‘ik was toen verschrikkelijk boos’, ongeloofwaardig en bijgevolg ook haar verklaring dat [X] haar in april 2000 over de eerste leaseovereenkomst heeft verteld. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat Dexia geslaagd is in het leveren van bewijs van de stelling dat [appellante] reeds langer dan drie jaar voor 25 maart 2003 op de hoogte was van het bestaan van de op 7 juli 1999 door haar echtgenoot aangegane leaseovereenkomst. Dat betekent dat met de brief van 25 maart 2003 de leaseovereenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd.
2.11
De looptijd van de leaseovereenkomst is op 6 juli 2002 met 36 maanden verlengd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:41) overwogen en beslist dat voor een verlengingsovereenkomst zoals hier aan de orde de toestemming van de andere echtgenoot is vereist, omdat aan die verlengingsovereenkomst hetzelfde bezwaar is verbonden als aan de oorspronkelijk aangegane leaseovereenkomst, namelijk dat deze leiden tot de verplichting om maandelijks (nieuwe) termijnbetalingen te verrichten voor de duur van de (nieuwe) looptijd.
2.12
Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich over de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad voor onderhavige zaak uit te laten, eerste [appellante], dan Dexia. Het hof geeft partijen wel in overweging in onderling overleg te proberen het eens te worden over die gevolgen, althans zich er rekenschap van te geven wat per saldo het gevolg zou zijn van vernietiging van de verlengingsovereenkomst, gezien de dan te berekenen mogelijk hogere restschuld tegenover de door Dexia terug te betalen rente die [X] gedurende de verlengingsperiode heeft betaald.
2.13
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
3.
Beslissing
Het hof:
wijst de zaak naar de rol van 21 april 2015 voor akte aan de zijde van [appellante] tot het hiervoor in r.o. 2.12 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 31 maart 2015 door de rolraadsheer.