ECLI:NL:GHAMS:2015:1156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
23-002917-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging gepleegd tegen een persoon met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijk geweld in vereniging, maar heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk geweld in vereniging tegen een 19-jarig meisje op 30 september 2012 in Schagen. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer mishandeld, wat heeft geleid tot letsel en pijn voor het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 310,50. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en het hof heeft dit als een verzwarende omstandigheid meegewogen. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is gedeeltelijk toegewezen, terwijl andere delen van de vordering niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-002917-14
datum uitspraak: 30 maart 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-660387-12
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat
2 primair:
hij op of omstreeks 30 september 2012 in de gemeente Schagen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg of op of aan een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembare plaats of ruimte, De Handelsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg of op of aan een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembare plaats of ruimte, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit het een-of meerma(a)l(en) (met kracht) (met de [tot vuist gebalde] hand[en]) slaan/stompen en/of schoppen/trappen op/tegen/naar en/of (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan het lichaam en/of de hoofdharen van die [slachtoffer];
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 30 september 2012 in de gemeente Schagen (op/aan de Handelsstraat) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) een- of meerma(a)l(en) (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) op/tegen haar hoofd en/of (elders) op/tegen haar lichaam heeft/hebben gestompt/geslagen en/of (op/tegen haar lichaam) heeft/hebben geschopt/getrapt en/of (met kracht) aan haar hoofdharen heeft/hebben getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere kwalificatie van het bewezene dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair:
hij op 30 september 2012 in de gemeente Schagen met anderen, op de openbare weg, De Handelsstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit het meermalen slaan en schoppen tegen het lichaam en het trekken aan de hoofdharen van die [slachtoffer].
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 310,50 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de vroege ochtend van 30 september 2012 samen met anderen een 19-jarig meisje mishandeld nadat zij een vriendin had gewaarschuwd dat de verdachte en zijn mededaders mogelijk een aan de gang zijnde vechtpartij in de muziektuin in Schagen van een andere kant zouden benaderen. Het slachtoffer heeft daarvan pijn ondervonden en is door het voorval angstig geworden. Het hof rekent het de verdachte bijzonder aan dat enkele waarschuwende woorden blijkbaar aanleiding kunnen zijn om er op los te slaan en te schoppen. Bovendien is het hof van oordeel dat sprake is van een bijzonder laffe daad door samen met andere personen een jong meisje aan te vallen en te mishandelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 maart 2015 is hij
niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Het hof heeft acht geslagen op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die haar weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een taakstraf voor de duur van 150 uren. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof geen aanleiding van die strafmaat af te wijken. Het hof constateert dat de verdachte nog immer geen verantwoordelijkheid voor zijn daden wil nemen. Het hof heeft bij het bepalen van de straf wel in matigende zin rekening gehouden met de tijd die sinds het incident is verstreken; het betreft zaak uit 2012 en de behandeling daarvan door de rechtbank lang op zich heeft laten wachten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.600,50 en staat uit:
- een bedrag van € 1.500 ter compensatie van immateriële schade;
- een bedrag van € 15 ter vergoeding van de onderzoekskosten, gemaakt met het oog op het herstel van een mobiele telefoon;
- een bedrag van € 75 ter vergoeding van de kosten voor herstel van die telefoon;
- een bedrag van € 10,50 ter vergoeding van de kosten van het herstel van een collier.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 310,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij bij monde van haar gemachtigde haar vordering ter zake van de vergoeding van immateriële schade teruggebracht tot een bedrag van € 500.
De verdachte heeft bij monde van zijn raadsman de aan de mobiele telefoon gerelateerde kosten betwist en zich voor wat betreft de hoogte van de immateriële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte een totaal van
310,50 rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 10,50 voor reparatie van een ketting en een bedrag van € 300 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij kan niet in haar vordering worden ontvangen voor zover het op immateriële schade ziende deel van de vordering laatstgenoemd bedrag overstijgt en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de opgevoerde met de mobiele telefoon verband houdende kosten is uit het onderzoek ter terechtzitting vooralsnog onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezene. Het hof is van oordeel dat de verdere beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien de benadeelde partij in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om nader bewijs bij te brengen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 310,50 (driehonderdtien euro en vijftig cent) bestaande uit € 10,50 (tien euro en vijftig cent) materiële schade en € 300 (driehonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
310,50 (driehonderdtien euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 310,50 (driehonderdtien euro en vijftig cent) bestaande uit € 10,50 (tien euro en vijftig cent) materiële schade en € 300 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2015.
Mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.