ECLI:NL:GHAMS:2015:1152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
14/00142
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete vennootschapsbelasting en avas-beschikking in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzuimboete die aan [X] Limited is opgelegd wegens het niet indienen van de vennootschapsbelastingaangifte voor het boekjaar 2010/2011. De belanghebbende, [X] Limited, had geen aangifte gedaan en beriep zich op avas (afwezigheid van alle schuld), maar kon niet aannemelijk maken dat zij alle redelijke stappen had ondernomen om hulp te verkrijgen bij het indienen van haar aangifte. De inspecteur van de Belastingdienst had een ambtshalve aanslag opgelegd en een verzuimboete van € 2.460. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzuimboete terecht was opgelegd. Het Hof onderschreef de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij tevergeefs had geprobeerd om aangifte te doen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boete passend en geboden was, gezien het feit dat de belanghebbende in de voorgaande jaren ook geen aangifte had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00142
26 februari 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] Limitedte [Z], belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 13/3478 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 24 januari 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het boekjaar 2010/2011 met dagtekening 9 februari 2013 een ‘ambtshalve’ aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van € 6.900 en, na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren (bij gelijktijdig gegeven beschikking ex artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969), een belastbaar bedrag van nihil. Bij beschikking van diezelfde datum is een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 24 juni 2013, de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 24 januari 2014 heeft de rechtbank het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 maart 2014 en aangevuld bij brief van 15 april 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 20 januari 2015 doen berichten dat zij niet ter zitting zal verschijnen; zij heeft bij die brief tevens een pleitnota ingezonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’, de navolgende feiten vastgesteld :
“1. Aan eiseres is, na verleend uitstel, een uitnodiging gestuurd om vóór 1 mei 2012 aangifte Vpb over het boekjaar 2010/2011 (de aangifte) te doen. Met dagtekening 24 oktober 2012 heeft verweerder aan eiseres een herinnering gestuurd om aangifte te doen. Hierna heeft eiseres van verweerder een aanmaning ontvangen om alsnog, uiterlijk 18 december 2012, aangifte te doen. In de aanmaning heeft verweerder eiseres erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet vóór deze datum is ontvangen.
2. Verweerder heeft met dagtekening 9 februari 2013 de aanslag ambtshalve vastgesteld. Bij aparte beschikking is aan eiseres een verzuimboete opgelegd van € 2.460.”
2.2.
Nu tegen deze feitenvaststelling door de rechtbank geen bezwaren door partijen zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de onderhavige verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Wat de gronden voor de beboeting betreft heeft zij het volgende overwogen:
“4. De rechtbank overweegt dat, indien een belastingplichtige niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte heeft gedaan, sprake is van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Voor het opleggen van de verzuimboete moet verweerder de belastingplichtige hebben aangemaand om binnen een bepaalde termijn aangifte te doen, waaraan de belastingplichtige vervolgens niet heeft voldaan.
5. Eiseres heeft in haar beroepschrift naar voren gebracht dat zij, hoewel zij dit wel heeft geprobeerd, niet in staat was in te loggen bij de belastingdienst en hierdoor geen aangifte kon doen. Zij beroept zich hierbij op “onmacht”, die wordt veroorzaakt door de vele fouten die de Belastingdienst maakt. Zo komt het geregeld voor dat bij het inloggen bij de belastingdienst om aangifte te doen het account van eiseres wordt geblokkeerd door storingen van de website van de belastingdienst. Toen het haar niet lukte elektronisch de aangifte in te dienen, heeft zij, naar zij vermoedt binnen de aangiftetermijn, met een uitdraai van een aangifteprogramma een papieren aangifte ingediend, aldus nog steeds eiseres.
6. Eiseres heeft niet weersproken dat zij de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning heeft ontvangen. Verweerder heeft weersproken dat eiseres, evenals in de voorgaande jaren, een (papieren) aangifte Vpb heeft ingediend, laat staan dat dit tijdig zou zijn gebeurd. Een afschrift van zodanige aangifte ontbreekt in het dossier. Eiseres heeft van haar stelling geen bewijs geleverd. Volgens de rechtbank is hiermee dan ook niet aannemelijk geworden dat eiseres een papieren aangifte of een uitdraai van het elektronische aangifteformulier heeft ingediend. Eiseres heeft niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast ter zake van het indienen van de aangifte.
7. Nu het ervoor moet worden gehouden dat verweerder eiseres heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiseres niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Ingevolge § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur een verzuimboete op van 50% van het wettelijk maximum. Verweerder heeft aan eiseres conform dit besluit een boete opgelegd van € 2.460.
8. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. HR 15 juni 2007, nr. 42 687, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake ligt bij eiseres. De rechtbank vat wat eiseres heeft aangevoerd op als een beroep op avas.
9. Eiseres heeft, tegenover de gemotiveerde weerspreking van verweerder dat hij niet bekend is met problemen in storingen van de website van de belastingdienst, niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van deze storingen geen elektronische aangifte heeft kunnen doen. Eiseres spreekt in dit verband in algemene, niet op haar specifieke situatie toegespitste, termen over stelselmatige en veelvuldig voorkomende fouten die worden begaan door de Belastingdienst, zonder daarbij aan te geven welke fouten dat zijn en hoe zij daarin zodanig wordt gehinderd in haar werkzaamheden dat het haar onmogelijk was de aangifte elektronisch in te dienen. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres tevergeefs alles in het werk heeft gesteld om hulp te verkrijgen bij het oplossen van de problemen die zij – naar zij stelt – ondervond bij het indienen van de aangifte. In de gegeven omstandigheden kan daarmee niet worden gezegd dat eiseres alle in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan. Onder deze omstandigheden treft eiseres het verwijt ter zake van het niet doen van aangifte en kan er volgens de rechtbank geen sprake zijn van avas. Verweerder heeft de verzuimboete terecht opgelegd.
10. De stelling van eiseres dat bij nihilaanslagen geen boete kan worden opgelegd, is onjuist, en berust op niet meer geldend, oud recht. Geen wettelijke of andere regeling verhindert de oplegging van een verzuimboete bij een nihilaanslag.”
4.1.2.
Het Hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat het de derde volzin van rov. 9 aldus verstaat dat niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende, ter verkrijging van hulp bij het indienen van haar aangifte, tevergeefs die stappen heeft genomen die in redelijkheid van haar konden worden gevergd.
4.1.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak werpen. Haar in de pleitnota opgeworpen stelling, dat aan ondernemers – en dus, naar het Hof belanghebbende begrijpt: aan haarzelf – die gebruik maken van de Uitstelregeling belastingconsulenten, uitstel wordt verleend voor het doen van de aangifte over het boekjaar 2010/2011 tot 1 mei 2014, mist feitelijke grondslag. Uit de reeds in eerste aanleg overlegde stukken blijkt immers onmiskenbaar, zoals ook reeds door de rechtbank is vastgesteld (zie onder 2. hiervóór), dat aan belanghebbende uitstel voor het doen van aangifte is verleend tot, aanvankelijk, 1 mei 2012 en, vervolgens, 18 december 2012.
4.1.4.
Op grond van het voorgaande is ook het Hof van oordeel dat de onderhavige verzuimboete terecht is opgelegd.
4.2.1.
Ter zake van de hoogte van de boete heeft de rechtbank overwogen:
“11. Bij het bepalen van de hoogte van de boete neemt de rechtbank in aanmerking dat - naar verweerder onweersproken heeft verklaard - in de vijf voorgaande jaren eiseres evenmin aangifte heeft gedaan. Eiseres heeft verder geen gronden aangevoerd welke volgens de rechtbank tot vermindering van de opgelegde boete kunnen leiden. Zowel het zonder verdere toelichting overleggen van (samenvattingen van) een aantal rechterlijke uitspraken als haar enkele ongemotiveerde stelling dat de boete te hoog is, is daartoe onvoldoende. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van redenen om de boete te verlagen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door verweerder opgelegde boete passend en geboden is.”
4.2.2.
Het Hof neemt ook dit oordeel en de daarvoor gebezigde gronden van de rechtbank over, waarbij het Hof meeweegt dat – naar volgt uit de reeds in het verweerschrift in eerste aanleg opgenomen, door belanghebbende onweersproken verklaring van de inspecteur –belanghebbende in ieder geval vanaf het aangiftejaar 2006/2007 geen aangifte meer heeft ingediend. De hoogte van de boete is gelet op hetgeen is bepaald in § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst niet te hoog. Het Hof acht de opgelegde boete ook overigens passend en geboden.
4.3.
Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mrs. H.E. Kostense, voorzitter van de belastingkamer, E.A.G. van der Ouderaa en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier. De beslissing is op 26 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.