ECLI:NL:GHAMS:2015:1151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
23-001268-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging van vuurwapens uit een schietclub met betrokkenheid van medewerkers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal in vereniging van een grote hoeveelheid vuurwapens uit een schietclub, gepleegd op 19 juli 2009. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van 12 kogelgeweren, 97 pistolen en 73 revolvers, toebehorende aan het bedrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met een mededader, zich toegang heeft verschaft tot het bedrijf door middel van braak en een valse sleutel. De verdachte had voorafgaand aan de diefstal contact gehad met een medewerker van het bedrijf, die over de alarmcode beschikte. Tijdens het opsporingsonderzoek zijn er sms-berichten en telefoongesprekken tussen de verdachte en andere betrokkenen geanalyseerd, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte actief betrokken was bij de diefstal. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden, rekening houdend met zijn strafblad en de ernst van het feit. De in beslag genomen vuurwapens zijn verbeurd verklaard en aan het verkeer onttrokken.

Uitspraak

parketnummer: 23-001268-11
datum uitspraak: 30 maart 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-410813-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1971,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 19 juli 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit bedrijf "[bedrijf]", gelegen aan de [adres], heeft weggenomen 12 kogelgeweren en/of 97 pistolen en/of 73 revolvers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan bedrijf "[bedrijf]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door de (toegangs)deur van het winkelgedeelte van bedrijf "[bedrijf]" en/of een of meer vitrines in de winkelruimten van bedrijf "[bedrijf]" te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of door middel van een valse sleutel;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 19 juli 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk 12 kogelgeweren en/of 97 pistolen en/of 73 revolvers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], gelegen aan de [adres], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededaders(s) anders dan door een misdrijf, te weten uit hoofde van haar/zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking van/als bedrijfsleider/werknemen van bedrijf [bedrijf], onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
2:
hij op of omstreeks 30 september 2009 te Huizen een of meer wapens van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool (merk Smith & Wesson, model 659, serienummer A846661) en/of een pistool (merk Beretta, serienummer W71033Z) en/of een (imitatie) revolver en/of een pistool (merk/kaliber/serienr onbekend), en/of munitie van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een (grote) hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Nadere overwegingen t.a.v. het onder 1 primair tenlastegelegde

Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken komt het hof tot de volgende vaststellingen en beschouwingen.
Ten tijde van het tenlastegelegde werd bij “[bedrijf]”, een bedrijf gevestigd aan de [adres] te Amsterdam, een schietsportcentrum met horecavoorziening geëxploiteerd, alsmede een winkel en werkplaats waar vuurwapens werden verkocht en gerepareerd. In dit bedrijfspand lagen ook vuurwapens opgeslagen.
In de late avond van 19 juli 2009 is het pand afgesloten door drie aan het centrum verbonden personen, te weten [medewerker 1], [medewerker 2] en [medewerker 3] (hierna: [medewerker 3]), zijnde die laatste de partner van de eigenaar van “[bedrijf]”. Het alarm van de wapenwinkel en de munitiebunker (groep 1) was om 14.55 uur al ingeschakeld, het alarm van de bar en de schietbanen (groep 2) is om 22.48 uur ingeschakeld door [medewerker 1]. Om 22.53 uur is het alarm op beide groepen echter weer uitgeschakeld, om vervolgens om 23.48 uur weer in- en om 23.59 uur uitgeschakeld te worden.
Op 20 juli 2009 bleek bij het openen van het centrum een flinke hoeveelheid vuurwapens uit het pand van “[bedrijf]” te zijn weggenomen, te weten 12 kogelgeweren, 97 pistolen en 73 revolvers (in totaal 182 stuks). De toegangsdeur en het rolluik aan de voorzijde van het pand, alsmede de winkeldeur en het zich daarachter bevindende harmonicahek van het pand bleken zonder braak te zijn geopend. Daarbij is gebruik gemaakt van een alarmcode en een zogenoemde submasterkey, waarover slechts een beperkte groep personen kon beschikken. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat het niet anders kan dan dat voorafgaand aan en/of tijdens de diefstal sprake was van hulp door of betrokkenheid van één of meer van deze personen. Een van de personen die over genoemde code en submasterkey kon beschikken was [medewerker 3]. Vast staat dat [medewerker 3] kort na het afsluiten van en haar vertrek bij het pand, daar nog terug is geweest.
Uit de analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medewerker 3] is gebleken dat op 19 juli 2009 om 22.57 uur - vier minuten na de eerste uitschakeling van het alarm - via dat telefoonnummer een sms-bericht is gestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Dit laatste telefoonnummer bleek in gebruik te zijn bij de verdachte. Met het nummer van de verdachte is om 23.11 uur ook een sms teruggestuurd naar het nummer van [medewerker 3] en is om 23.18 uur gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2], in gebruik bij [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). De telefoon van [medewerker 3] straalde die avond om 22.57 en 23.59 uur aan op de mast aan de Jan van Galenstraat 14 in Amsterdam. Deze mast bevindt zich in de onmiddellijke omgeving van “[bedrijf]”.
Tijdens het opsporingsonderzoek is het telefoonverkeer van de verdachte, die op de terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zijn ‘[fon. naam]’- in zijn woorden - zijn ‘echte’ naam is, opgenomen en afgeluisterd.
Op 1 september 2009 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [betrokkene 1]. In dat gesprek is door [betrokkene 1] voorgesteld om “bij die meisje” langs te gaan want “die cedekes/CD-tje [fonetisch] zouden we gaan poetsen nog, schoonmaken”.
De officier van justitie heeft tijdens het opsporingsonderzoek besloten over te gaan tot de inzet van een zogenaamde ‘pseudo-koper’ met als doel de locatie van de gestolen wapens te achterhalen.
Deze ‘pseudo-koper’, aangeduid als A-3271, heeft op 8 oktober 2009 - een week na de aanhouding van de verdachte - een sms-bericht verzonden naar het telefoonnummer dat in gebruik is bij [betrokkene 1] met de tekst: “Bericht van je vriend: [fon. naam] is gepakt, Cd-tjes moeten weg. Regel dit.” Vervolgens heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen A-3271 en [betrokkene 1]. Tijdens deze ontmoeting heeft A-3271 aan [betrokkene 1] gevraagd of hij geregeld heeft wat hem namens zijn vriend “[fon. naam]” was gevraagd. Daarop heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij geen geld had en dat hij het nog niet heeft kunnen regelen. Wel wilde [betrokkene 1], zo zei hij, A-3271 naar de “stash” brengen. Desgevraagd heeft [betrokkene 1] verklaard dat het om “zo een 160 stuks” zou gaan. [fon. naam] zou, zo heeft [betrokkene 1] tegen A-3271 gezegd, [betrokkene 1] hebben gevraagd om mee te gaan om wat geld te verdienen. Zij zouden een “tori” zetten. A-3271 heeft gezien dat [betrokkene 1] vervolgens met een gestrekte duim en gestrekte wijsvinger een gebaar maakte, zijnde het gebaar van een pistool. Vervolgens heeft [betrokkene 1] A-3271 nog gezegd dat hij de handschoenen heeft geregeld, dat hij er samen met [fon. naam] naar toe is gegaan (het hof begrijpt: naar het bedrijf “[bedrijf]” en dat hij erbij was toen [fon. naam] de sleutel heeft gekregen van een vrouw, de eigenaresse van de zaak (naar het hof begrijpt: [medewerker 3]).
Door [naam 1], de toenmalige partner van [betrokkene 1], is verklaard dat [betrokkene 1] omstreeks
3 juli 2009 tegen haar heeft gezegd dat hij “iets met [fon. naam] zou gaan doen”. Hij zou een klusje voor [fon. naam] doen en hij zou hiervoor geld krijgen van [fon. naam]. [betrokkene 1] heeft op enig moment verteld dat het een gevaarlijk klusje betrof en dat het illegaal was, aldus [naam 1].
Op 14 september 2009 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en een persoon genaamd [betrokkene 2]. De verdachte heeft verklaard dat hij ‘[betrokkene 2]’ (naar het hof begrijpt: ‘[betrokkene 2]’) kent. [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij het in genoemd gesprek over naaimachines en Beretta’s hebben gehad, dat hij weet dat een Beretta een vuurwapen is en dat zij over vuurwapens hebben gesproken. Tevens heeft hij uitgelegd dat ’naaimachine’ straattaal is en vuurwapen betekent en verklaard dat Ömer hem had verteld dat hij vuurwapens had, waaronder Beretta’s, maar dat hij ook een paar andere namen (het hof begrijpt: merknamen) heeft genoemd.
Bij een doorzoeking op 30 september 2009 van de woning van de verdachte werden in zijn tuin twee vuurwapens aangetroffen die in de nacht van 19 op 20 juli 2009 bij “[bedrijf]” zijn weggenomen.
Op basis van de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is voor het hof buiten redelijke twijfel komen te staan dat het de verdachte is geweest die zich van 19 op 20 juli 2009 in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 1] aan de wapendiefstal bij “[bedrijf]” heeft schuldig heeft gemaakt. In dat kader heeft hij [betrokkene 1] tevoren benaderd om mee te doen. De bewuste nacht is hij met [betrokkene 1] naar “[bedrijf]” gegaan alwaar hem, nadat hij (kort) voor de diefstal in contact had gestaan met [medewerker 3] die over de code van het alarm beschikte, door [medewerker 3] de benodigde sleutel - vermoedelijk de submasterkey - is overhandigd, waarna de diefstal zich heeft voltrokken.
Hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht brengt het hof niet tot een andere conclusie. Ten aanzien van twee gevoerde verweren wordt daartoe - meer specifiek - nog het volgende overwogen.
Betoogd is dat met het bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer op 19 en 20 juli 2009 geen masten in Amsterdam zijn aangestraald. Anders dan de raadsvrouw aanneemt, sluit dit gegeven geenszins uit dat de verdachte zich de bewuste nacht in Amsterdam heeft bevonden. Zo is het door hem gebruikte telefoontoestel na het om 23.18 uur vanuit gevoerde gesprek met [betrokkene 1] tot aan 1.11 uur niet meer gebruikt, zodat niet bekend is waar het toestel zich in de tussenliggende periode heeft bevonden. Evenmin is ondenkbaar dat het toestel en de gebruiker ervan zich (tijdelijk) op verschillende locaties hebben bevonden.
De raadsvrouw heeft verder aandacht gevraagd voor een telefoongesprek dat op 7 september 2009 is gevoerd door onder andere de verdachte en ene [naam 2].
Dit gesprek, voor zover van belang, houdt het volgende in:
Verdachte: Hallo
[naam 2]: Als ie Westpoint belt krijgt ie [naam 3] aan de telefoon en die heeft wel het nummer.
Verdachte: [naam 3] van de Westpoint? En dat is op de Overtoom ofzo?
[naam 2]: Nee, op de [adres].
Verdachte: Heeft u daar een nummer van alsjeblieft misschien?
[naam 2]: Nee, dat heb ik niet.
(…) (Een man neemt de telefoon over van [naam 2])
Man: Morgen ben ik op de [adres] ja!?
Verdachte: Is goed man, misschien komen we wel ff langs, ff een bakkie doen ofzo …
De raadsvrouw leidt uit dit gesprek af dat de verdachte op 7 september 2009 niet wist waar “[bedrijf]” is gevestigd, omdat hij vraagt waar [bedrijf] is. Als de verdachte bij de wapendiefstal betrokken zou zijn geweest, zou hij die vraag in haar optiek niet hebben hoeven stellen. Het hof onderschrijft deze uitleg niet. De verdachte lijkt veeleer te vragen naar de locatie waarop hij “[naam 3] van de [bedrijf]” kan vinden, terwijl uit het vervolg van het gesprek kan worden afgeleid dat de verdachte wel degelijk weet waar de [adres] zich bevindt.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden dan ook verworpen.
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

Verzoek om nader onderzoek

Het hof ziet geen noodzaak voor inwilliging van het door de verdediging - in voorwaardelijke vorm - gedane verzoek om een door de verdachte en [betrokkene 2] op 14 september 2009 gevoerd telefoongesprek, welk gesprek is afgeluisterd en opgenomen, opnieuw te laten vertalen door een deskundige tolk. Het hof acht zich door het verhandelde ter terechtzitting namelijk voldoende ingelicht. Daarbij geldt voorts dat de eerdere uitwerkingen van dit gesprek niet voor het bewijs zullen worden gebezigd. Het verzoek wordt afgewezen.

Nadere overwegingen t.a.v. het onder 2 tenlastegelegde

In en om de woning van de verdachte zijn op 30 september 2009 drie vuurwapens aangetroffen. Een in diens schuur en twee, zoals al bleek, in de bij de woning horende tuin. Meer bepaald bevonden deze laatste twee wapens zich in een tas die nabij de achterdeur tegen de achtergevel van de woning was geplaatst. Het betrof twee pistolen die - als gezegd - in de nacht van 19 op 20 juli 2009 bij “[bedrijf]” waren weggenomen. De verdachte heeft bekend het in diens schuur aangetroffen wapen in zijn bezit te hebben gehad.
Door de raadsvrouw is gemotiveerd gesteld dat de verdachte zich niet bewust is geweest van aanwezigheid van de wapens in de tuin. Bovendien staat op één van de aangetroffen wapens een ander serienummer dan in de tenlastelegging is vermeld. Om deze redenen dient de verdachte ten aanzien van die twee wapens of in elk geval één daarvan te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadvrouw heeft aangevoerd, acht het hof het niet aannemelijk dat de wapens door een onbekende ander tegen de achtergevel van zijn huis zijn neergezet, enkel om de verdachte een hak te zetten. Allereerst is daarvoor van geen enkel tastbaar aanknopingspunt gebleken, maar bovendien gaat de stelling van de raadsvrouw eraan voorbij dat de betreffende wapens deel uitmaken van de buit van de bewezen geachte wapendiefstal, bij welke diefstal de verdachte betrokken is geweest. Uitgaande van dat laatste en waar voorts niet aannemelijk geworden is dat deze twee wapens in de periode na de diefstal bij een ander dan de verdachte in bezit zijn geweest, kan het niet anders dan dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van deze wapens bij de achterzijde van zijn woonhuis.
Het betoog dat beginletter van het op één van de aangetroffen wapens aangebrachte serienummer van niet overeenkomt met de in de tenlastelegging opgenomen beginletter, leidt niet tot de door de verdediging beoogde vrijspraak. In het ter zake opgemaakte proces-verbaal van wapenonderzoek staat als serienummer van het aangetroffen vuurwapen van het merk Beretta ‘E71033Z’ vermeld. In de tenlastelegging is als serienummer ‘W71033Z’ opgenomen. Naar het oordeel van het hof is in de tenlastelegging sprake van een kennelijke verschrijving. Het hof zal de tenlastelegging in die zin verbeterd lezen. De verdachte is hierdoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 19 juli 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit bedrijf "[bedrijf]" heeft weggenomen 12 kogelgeweren en 97 pistolen en 73 revolvers, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en door middel van een valse sleutel.
2:
hij op 30 september 2009 te Huizen wapens van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool (merk Smith & Wesson, model 659, serienummer A846661) en een pistool (merk Beretta, serienummer E71033Z) en een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (primair dan wel subsidiair) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 30 maanden en dat het wapen van de verdachte met toebehoren aan het verkeer zullen worden onttrokken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging van een grote hoeveelheid vuurwapens uit een schietclub. Als gevolg van deze diefstal zijn de ontvreemde vuurwapens, zo ligt in de rede, in het criminele circuit terechtgekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met vuurwapens die zich in handen van criminele bevinden veelal ernstige misdrijven worden gepleegd. Dit maakt het handelen van de verdachte een bijzonder ernstig feit, waarbij de maatschappelijke veiligheid ernstig is aangetast en in de samenleving onrust teweeg is gebracht. Daarnaast heeft de verdachte in zijn woonomgeving drie vuurwapens voorhanden gehad. Zo’n situatie bergt grote risico’s voor de gezondheid en welzijn van anderen van anderen in zich.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 maart 2015 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, waaronder ter zake van ernstige delicten en wel tot vrijheidsstraffen van serieus te nemen omvang.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk is. De aard en ernst van het bewezenverklaarde zouden, zeker in het licht van het strafrechtelijk verleden van de verdachte, miskend worden door oplegging van een vrijheidsstraf die gelijk is aan de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, zoals door de raadsvrouw is bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf met de duur van 30 maanden passend en geboden.
Het hof heeft echter geconstateerd dat in hoger beroep de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Op 24 maart 2011 is hoger beroep ingesteld. Nu niet binnen de volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad gehanteerde termijn van 2 jaar, maar eerst 4 jaar na die datum arrest wordt gewezen, is de redelijke termijn met 2 jaar overschreden. Rekening houdend die overschrijding, zal het hof de op te leggen gevangenisstraf met 5 maanden bekorten.
Het onder 2 bewezen verklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die onder 7 en 11 zijn genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze behoren, zo is aannemelijk, de verdachte toe en zullen om die redenen worden verbeurd verklaard.
Het onder 2 bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het op die lijst onder 3 genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De op die lijst onder 4, 5 en 6 genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 primair bewezen geachte feit aangetroffen. Zij behoren, zo is aannemelijk, de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Zij worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien zij in hun gezamenlijkheid van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die onder 7 en 11 zijn vermeld op aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 26 januari 2011.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die zijn vermeld onder 3, 4, 5, en 6 op aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 26 januari 2011.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die zijn vermeld onder 8, 9 en 10 op aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 26 januari 2011.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die zijn vermeld onder 1 en 2 op aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 26 januari 2011.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2015.
Mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.