ECLI:NL:GHAMS:2015:1132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
14/00376, 14/00377 en 14/00378
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning kostenvergoeding bij naheffingsaanslagen loonheffing en de wegingsfactor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een kostenvergoeding door de ontvanger van de Belastingdienst aan belanghebbende. De ontvanger had eerder aan belanghebbende aanmaningen tot betaling gestuurd met betrekking tot naheffingsaanslagen loonheffing, waarvoor aanmaningskosten in rekening waren gebracht. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten en vroeg om een kostenvergoeding. De ontvanger verklaarde de bezwaren gegrond en verlaagde de aanmaningskosten tot nihil, maar kende een kostenvergoeding van € 59 toe, gebaseerd op een wegingsfactor van 0,25.

Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die de beroepen ongegrond verklaarde. Hierna stelde belanghebbende hoger beroep in bij het Hof, waarbij de vraag centraal stond of de ontvanger de juiste wegingsfactor had gehanteerd bij de kostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de ontvanger, gezien zijn beoordelingsvrijheid, terecht een wegingsfactor van 0,25 had toegepast. Het Hof benadrukte dat elke zaak op zichzelf beoordeeld moet worden op basis van de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is relevant voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en de regels omtrent kostenvergoedingen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 14/00376, 14/00377 en 14/00378
12 maart 2015
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende],te [vestigingsplaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 13/3090, 13/3091 en 13/3277 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 27 november 2012 een aanmaning tot betaling gezonden met betrekking tot de naheffingsaanslag loonheffing met aanslagnummer [aanslagnummer]. Ter zake is € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.1.2.
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 17 januari 2013 een aanmaning tot betaling gezonden met betrekking tot de naheffingsaanslag loonheffing met aanslagnummer [aanslagnummer]. Ter zake is € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.1.3.
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 21 februari 2013 een aanmaning tot betaling gezonden met betrekking tot de naheffingsaanslag loonheffing met aanslagnummer [aanslagnummer]. Ter zake is € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1.1., 1.1.2, en 1.1.3. gemelde aanmaningskosten telkens tijdig bezwaar gemaakt en daarbij steeds verzocht om een kostenvergoeding.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de ontvanger de bezwaren gegrond verklaard en de aanmaningskosten terug gebracht tot nihil. Daarbij heeft hij telkens een kostenvergoeding toegekend van € 59.
1.4.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank.
1.5.
Bij uitspraak van 14 april 2014 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
1.6.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 27 mei 2014. Het is aangevuld bij brief van 30 juni 2014. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Van de zijde van belanghebbende zijn op verschillende data nadere stukken ingekomen bij brieven gedagtekend 26 februari 2015. Afschriften daarvan zijn aan de ontvanger gezonden.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De bezwaarschriften tegen de aanmaningskosten houden alle in dat ten onrechte is aangemaand omdat bezwaar is aangetekend tegen de desbetreffende belastingaanslag/boetebeschikking en in dat bezwaar tevens om uitstel van betaling is verzocht.
2.2.
De bezwaren zijn volgens de uitspraken op bezwaar alle gegrond verklaard omdat in de bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen tevens uitstel van betaling is gevraagd. De uitspraken op bezwaar melden alle: “Per abuis is het uitstel echter destijds niet tijdig verleend”.
2.2.
De bij de uitspraken op bezwaar toegekende kostenvergoeding beloopt telkens € 59, zijnde 1 punt wegens het indienen van bezwaar (€ 235) met een wegingsfactor 0,25.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Bij het Hof is evenals bij de rechtbank uitsluitend in geschil of de ontvanger een juiste wegingsfactor heeft gehanteerd bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de behandeling van de zaak in de bezwaarfase.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend op verzoek van de belanghebbende worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.2.
In artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is, voor zover hier van belang, bepaald dat een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage). Het tarief wordt bepaald doordat in de bijlage aan diverse proceshandelingen verschillende punten zijn toegekend (onderdeel A), waarvan de waarde (onderdeel B) moet worden vermenigvuldigd met een wegingsfactor (onderdeel C).
4.4.
De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In onderdeel C1 van de bijlage worden de wegingsfactoren ingedeeld in vijf categorieën, van zeer licht (wegingsfactor 0,25) tot zeer zwaar (wegingsfactor 2).
4.5.
Vooropgesteld moet worden dat iedere zaak op zichzelf dient te worden beoordeeld naar aard, belang en ingewikkeldheid van die zaak en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden. Genoemde factoren dienen vervolgens in de voor die zaak te bepalen wegingsfactor tot uitdrukking te komen.
4.6.
Met betrekking tot de door de ontvanger in de onderhavige zaak toegekende kostenvergoeding is het Hof van oordeel dat hij, gegeven de hem toekomende beoordelingsvrijheid en met inachtneming van het feit dat de beroepsmatig optredende gemachtigde in dezen in wezen enkel volstond - en ook kon volstaan - met het wijzen op de omstandigheid dat in de bezwaarschriften tegen de desbetreffende naheffingsaanslag verzocht was om uitstel van betaling, kon volstaan met toekennen van een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor van 0,25. Dit is niet anders indien – gelijk belanghebbende betoogt – de ontvanger bekend was met de omstandigheid dat hij ook eerder prematuur aanmaningen aan belanghebbende had verzonden.
4.7.
De omstandigheid dat de ontvanger in andere zaken betreffende belanghebbende een andere wegingsfactor heeft toegepast – nog daargelaten de vraag of die zaken voldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige brengt op zichzelf niet mee dat de ontvanger in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt door in dezen een factor 0,25 te hanteren. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de ontvanger bij het toekennen van kostenvergoedingen op het gebied van de wegingsfactor een beleid heeft gevoerd waarvan hij in de onderhavige zaak ten nadele van belanghebbende is afgeweken.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 (in verbinding met artikel 8:108) van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.