Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[GEÏNTIMEERDE],
RAZ INTERNATIONAL INC.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1richt [appellant] zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het Amerikaanse vonnis onherroepelijk is. Het hof overweegt als volgt. Het Amerikaanse vonnis is op 30 december 2011 gewezen. Een legal opinion van R.W. Bornhoft, advocaat in de staat Californië, USA, van 5 maart 2013, houdt in dat in Amerikaanse civiele zaken binnen 30 dagen na de uitspraak een beroepschrift moet worden ingediend, of, in het geval van een verstekvonnis, oppositie moet worden ingesteld binnen een redelijke periode, doch niet langer dan één jaar nadat het vonnis is gewezen, en dat daarnaast slechts op speciale gronden een procedure aanhangig kan worden gemaakt om het vonnis nietig te verklaren indien sprake is van een “ernstige gerechtelijke dwaling”. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] van een van de in de legal opinion genoemde mogelijkheden om tegen het Amerikaanse vonnis op te komen, gebruik heeft gemaakt. Een en ander leidt er toe dat voldoende aannemelijk is dat het Amerikaanse vonnis onherroepelijk is. [appellant] heeft zijn standpunt dat dit anders is onvoldoende onderbouwd. Dat hij, zoals hij heeft aangevoerd, geen partij bij de overeenkomst is, brengt immers niet mee dat aan de legal opinion (ten aanzien van de hiervoor genoemde punten) geen betekenis dient te worden gehecht. [appellant] voert verder nog aan dat volgens door hem verkregen informatie nog steeds een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse vonnis kan worden aangewend, maar duidt niet aan welke informatie dat is. Dat sprake zou zijn van een gerechtelijke dwaling omdat [appellant] geen partij bij de overeenkomst was en om die reden nog een mogelijkheid zou bestaan het vonnis nietig te laten verklaren, zoals [appellant] stelt, brengt ten slotte evenmin mee dat geoordeeld zou moeten worden dat het vonnis niet onherroepelijk is. De grief faalt.
Eisers hebben de klacht tegen Gedaagden ingediend op 6 juli 2010. [zaak nr.1] Na een aanhouding om de betekening te voltooien aangezien Gedaagden zich eraan poogden te onttrekken, hebben Eisers de klachten op 24 November (bedoeld zal zijn: 2010; hof) aan Gedaagden betekend [zaak nr.7] Er is geen antwoord ingediend. Eisers verzochten op 10 januari 2011 dat de Griffier verstek zou vaststellen, en de griffier heeft de verstek vastgesteld op 10 februari 2011 (zaak nrs.8-9). (…) Zodra de Griffier verstek heeft vastgesteld, kan de Rechtbank beslissen een verstekvonnis tegen die partij toe te wijzen. (…) De Rechtbank dient de (…) factoren in aanmerking te nemen, geformuleerd in Eitel v. Mc Cool in haar beslissing of een verstekvonnis al of niet dient te worden toegewezen. (…) Alle Eitel factoren wijzen in de richting van het toewijzen van een verstekvonnis.(…) CONCLUSIE Het verzoek van de Eisers voor een verstekvonnis is TOEGEWEZEN. (…)”
grief 3is vermeld, in het beslagrekest ten onrechte is vermeld dat [geïntimeerden] aan [appellant] diensten hebben verleend en apparatuur en geld hebben geleend (terwijl dit in werkelijkheid met de vennootschap(pen) van [appellant] is overeengekomen) niet van zodanig gewicht is dat dit de consequenties als door [appellant] bepleit meebrengt. Immers, desondanks is niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [geïntimeerden] ingeroepen recht gebleken noch voldoende aannemelijk is gemaakt dat de door de [geïntimeerden] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Daarbij geldt nog dat de belangen van [geïntimeerden] bij handhaving van de beslagen zwaarder wegen dan die van [appellant] bij opheffing ervan. Het beslag wordt niet opgeheven. De grieven 2 en 3 falen.
grief 4betoogt [appellant] nog - naast hetgeen hiervoor al aan de orde is gekomen - dat er, in tegenstelling tot het oordeel van de voorzieningenrechter, geen vrees bestaat dat [appellant] de beslagen onroerende zaken zal verduisteren. Volgens [appellant] is die vrees in het beslagrekest onvoldoende onderbouwd en heeft ook de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd dat [appellant] het met het verstrekken van zekerheden jegens schuldeisers niet altijd even nauw zou nemen.