Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
beiderzijds.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van het VU medisch centrum (VUmc) na een mislukte borstreconstructie bij de appellante, die in 2004 borstkanker had. Na een borstbesparende operatie en een borstreconstructie in 2007, onderging appellante in 2011 een nieuwe reconstructie met de DIEP-flap techniek. Na deze operatie ontstonden er complicaties, waaronder schade aan haar gebit en uitvalsverschijnselen in haar armen. Appellante stelde VUmc aansprakelijk voor de schade die zij had geleden, onder andere wegens schending van de inlichtingenplicht en het vereiste van goed hulpverlenerschap.
De rechtbank oordeelde dat VUmc niet aansprakelijk was voor de schade, omdat appellante niet had aangetoond dat de artsen niet als redelijk handelend en bekwaam hadden gehandeld. Appellante ging in hoger beroep, maar het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de complicaties niet noodzakelijkerwijs het gevolg waren van een fout van de arts en dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de schade aan het gebit en de uitvalsverschijnselen niet konden worden toegeschreven aan verwijtbaar handelen van VUmc. De grieven van appellante werden verworpen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd, waarbij appellante werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.