Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de partneralimentatie na echtscheiding. De man, appellant, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de partneralimentatie voor de vrouw, geïntimeerde, was vastgesteld op € 3.668,- bruto per maand. De man verzoekt de alimentatie te verlagen naar nihil, onderbouwd met de stelling dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat de vrouw inmiddels samenwoont met haar broer. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de man zijn verplichtingen moet nakomen zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar dat de man voldoende draagkracht heeft om de overeengekomen alimentatie te blijven betalen. Het hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op de alimentatie zoals eerder vastgesteld, omdat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de gewijzigde omstandigheden. De man heeft zijn grieven niet kunnen onderbouwen, en het hof wijst zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie af. De beslissing van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze afwijkt van de overeengekomen alimentatie in het convenant.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de feiten en omstandigheden zorgvuldig hebben gewogen en de belangen van beide partijen in acht hebben genomen. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van afspraken die in een echtscheidingsconvenant zijn vastgelegd, tenzij er overtuigend bewijs is van gewijzigde omstandigheden die een aanpassing rechtvaardigen.