ECLI:NL:GHAMS:2015:1031

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
200.157.790/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en woonplaats van minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de woonplaats van een minderjarige, [L], en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, de vrouw en de man. De rechtbank had bepaald dat de vrouw en de minderjarige zich moesten vestigen in Weesp of binnen een afstand van maximaal 30 kilometer daarvan. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, omdat zij van mening is dat een verhuizing niet in het belang van [L] is. De man heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt dat de vrouw zich op maximaal 15 kilometer van Weesp moet vestigen.

De vrouw heeft aangevoerd dat [L] goed gedijt in haar huidige omgeving en dat een verhuizing schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. Bureau Jeugdzorg heeft bevestigd dat [L] geworteld is in haar huidige woonplaats en dat een verhuizing onrust met zich mee zou brengen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de bestreden beschikking niet in het belang van [L] was. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de vrouw verplichtte zich in Weesp of binnen 30 kilometer daarvan te vestigen. Tevens is de zorgregeling aangepast, zodat de man [L] drie van de vier weekenden bij zich heeft, met de mogelijkheid dat de vrouw [L] bij de man brengt tot zondag 17.00 uur.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoedsituatie van [L], en dat een co-ouderschapsregeling op dit moment niet haalbaar is gezien de moeizame communicatie tussen de ouders. De uitspraak is gedaan op 31 maart 2015 door het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 31 maart 2015
Zaaknummer: 200.157.790/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C13/516929 / FARK12-3824
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.M. Bakker te [woonplaats],
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.S. van Bon te Hilversum.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man en tezamen ook: partijen of de ouders genoemd.
1.2.
De vrouw is op 15 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 16 juli 2014 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C13/516929/ FARK 12-3824.
1.3.
De man heeft op 10 december 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel appel ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 16 januari 2015 een verweerschrift in het incidenteel appel ingediend.
1.5.
Op 22 december 2014 zijn stukken van Bureau Jeugdzorg Friesland binnengekomen.
1.6.
Op 8 en 16 januari 2015 zijn (fax)brieven van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (voorheen: Bureau Jeugdzorg Friesland), hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg binnengekomen.
1.7.
De vrouw heeft op 12 januari 2015 nadere stukken ingediend.
1.8.
De man heeft op 14 januari 2015 nadere stukken ingediend.
1.9.
De zaak is op 19 januari 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.10.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer O. Ente, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);
- de gezinsvoogd, namens Bureau Jeugdzorg.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 24 februari 2009 gehuwd. Hun huwelijk is op 31 maart 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 december 2013 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren [L] (hierna: [L]) op 16 mei 2009. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [L].
2.2.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de Raad van 6 februari 2014.
De Raad komt in het rapport tot de conclusie dat [L] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De bedreiging vloeit voort uit de diepgewortelde strijd tussen de ouders.
De Raad adviseert in het rapport de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [L] bij de vrouw te bepalen omdat [L] vanaf haar geboorte bij haar is geweest, zij nu in [woonplaats] met plezier naar school, zwemles en logopedie gaat en daar een eigen leven opbouwt. Het is volgens de Raad in het belang van [L] om te blijven waar zij nu is, om rust te krijgen en geen nieuwe verhuizingen en veranderingen mee te maken. Daarnaast frustreert de moeder de omgang tussen de vader en [L] niet en stimuleert zij deze, aldus de Raad in het rapport.
2.3.
[L] is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 26 februari 2014 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Friesland voor de duur van een jaar.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald:
- dat de hoofdverblijfplaats van [L] bij de vrouw is;
- in het kader van de zorgregeling dat de man [L] drie van de vier weekenden bij zich zal hebben van vrijdagmiddag 17.00 uur waarbij de vrouw [L] naar de man brengt tot maandagmorgen 8.30 uur waarbij de man [L] naar school brengt en in geval dit tot aan de verhuizing van de vrouw te bezwaarlijk is tot zondag 17.00 uur, waarbij de man [L] naar de vrouw brengt;
- dat de vrouw zich binnen zes maanden na heden in [woonplaats] dient te vestigen, althans op een afstand van maximaal 30 kilometer van [woonplaats].
De man had, voor zover thans van belang, verzocht te bepalen dat de vrouw zich op een afstand van maximaal 15 kilometer van [woonplaats] dient te vestigen.
3.2.
De vrouw verzoekt in principaal appel, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
te bepalen dat de vrouw zich niet met [L] hoeft te vestigen in [woonplaats], dan wel op een afstand van maximaal 30 kilometer van [woonplaats];
voorts verzoekt zij in het kader van de zorgregeling te bepalen dat [L] drie van de vier weekenden bij de man verblijft van vrijdagmiddag 17.00 uur waarbij de vrouw [L] bij de man brengt tot zondag 17.00 uur waarbij de man [L] bij de vrouw brengt, althans tot maandagochtend 8.30 waarbij de man (indien mogelijk) [L] naar school brengt.
3.3.
De man verzoekt in principaal appel de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen:
dat de vrouw zich op maximaal 15 kilometer van [woonplaats] dient te vestigen;
dat de zorgregeling aldus wordt gewijzigd dat [L] om de week van zondag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de man verblijft en de tussenliggende week bij de vrouw verblijft, waarbij de ouder bij wie [L] het laatst verblijft [L] naar de andere ouder brengt.
3.4.
De vrouw verzoekt om de verzoeken van de man in incidenteel appel af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel appel
4.1.
In hoger beroep zijn de woonplaats van de vrouw en [L] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de orde. Het hof zal de grieven van partijen in principaal en incidenteel appel gezamenlijk behandelen gelet op de onderlinge samenhang. Het hof zal hierna eerst het geschil van partijen met betrekking tot de verblijfplaats van [L] en de vrouw bespreken.
4.2.
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij zich binnen zes maanden na heden in [woonplaats], dan wel op een afstand van maximaal 30 kilometer van [woonplaats] dient te vestigen. De vrouw voert daarbij onder meer het volgende aan. Het belang van [L] is niet gediend met een (terug)verhuizing naar [woonplaats]. [L] ontwikkelt zich nu goed en haar sociale netwerk is al twee jaar in [woonplaats]. De vrouw heeft destijds noodgedwongen de voormalig echtelijke woning in [woonplaats] verlaten, omdat er sprake was van geweld in de relatie tussen partijen. Zij heeft nadat zij de echtelijke woning had verlaten een korte periode bij haar moeder verbleven en vervolgens in een crisisopvang, waarna zij een huurwoning toegewezen kreeg in [woonplaats]. Volgens de vrouw heeft zij wel degelijk gezocht naar opvangmogelijkheden in de buurt van [woonplaats], maar was er geen passende opvang voor [L] en haarzelf in die omgeving beschikbaar. De vrouw had de man verzocht om in de voormalig echtelijke woning te mogen verblijven, maar de man stelde zich op het standpunt dat het een dienstwoning betrof en dat hij deze niet kon verlaten. Pas toen de vrouw al meer dan een jaar in [woonplaats] woonde bood de man plotseling de woning aan de vrouw aan.
Voorts heeft de rechtbank mee laten wegen dat de man van meet af aan heeft geprotesteerd tegen de verhuizing en dat het op de weg van de vrouw had gelegen wanneer de gemoederen waren gekalmeerd met de man in overleg te treden. Volgens de vrouw was er echter geen overleg met de man mogelijk. Zij verwijst in dit verband naar het raadsrapport. De vrouw benadrukt dat er ondanks de verhuizing naar [woonplaats] altijd een uitgebreide omgang tussen de man en [L] heeft plaatsgevonden. Een co-ouderschap, zoals de man in hoger beroep verzoekt is volgens de vrouw niet in het belang van [L]. Partijen zijn niet in staat om gezamenlijk in overleg beslissingen over [L] te nemen. De vrouw merkt voorts op dat zij ook tijdens het huwelijk het grootste deel van de verzorging van [L] op zich heeft genomen en dat de man, gelet op zijn werk, geen uitvoering kan geven aan een co-ouderschap.
4.3.
De man stelt dat de vrouw vanaf het begin wist dat hij het niet eens was met haar verhuizing naar Friesland, maar dat zij deze heeft doorgezet zonder zich iets van hem aan te trekken. De man betwist dat zijn aanbod dat de vrouw in de voormalig echtelijke woning kon blijven wonen een loos aanbod was. Volgens hem was hij pas in staat na overleg met zijn leidinggevende de woning aan te bieden aan de vrouw. Hij betwist voorts dat er sprake is geweest van huiselijk geweld in de relatie van partijen. Hij benadrukt dat er geen economische noodzaak was voor de vrouw om naar Friesland te verhuizen en volgens de man heeft de vrouw niet (voldoende) de opvangmogelijkheden in de buurt van [woonplaats] onderzocht. De man voelt het als een groot onrecht dat de vrouw hem door de verhuizing voor een voldongen feit heeft geplaatst. Hij wil graag een grote en actieve rol in de opvoeding van [L] vervullen, de grote afstand is volgens hem niet in het belang van [L]. De man acht het in het belang van [L] dat zij niet verder dan 15 kilometer bij hem vandaan woont.
De man vreest voorts dat de vrouw op enig moment zal aankondigen dat zij de kosten van het vervoer in verband met de omgang niet meer kan betalen. De man kan deze reiskosten niet alleen dragen.
Daarnaast verzoekt de man een gedeelde zorgregeling, zodat [L] veel tijd bij haar vader kan doorbrengen, net als bij haar moeder. Hij is bereid om hiervoor zijn werktijden aan te passen en heeft de mogelijkheden hiertoe onderzocht.
4.4.
Bureau Jeugdzorg heeft het hof bij brief van 8 januari 2015 - kort samengevat - bericht dat het verwacht dat de onrust voor [L] zal toenemen door een verhuizing en dat [L] inmiddels geworteld is geraakt in [woonplaats]. De gezinsvoogd heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat de communicatie tussen de ouders nog steeds niet goed verloopt. Het lukt de ouders niet om tot duidelijke afspraken te komen. Bureau Jeugdzorg begrijpt de wens van de man tot co-ouderschap, maar dat is op dit moment niet mogelijk. Deze wens van de man zit de communicatie tussen de ouders in de weg, omdat de insteek van alle gesprekken aan de zijde van de man het co-ouderschap is en de vrouw dit juist niet wenst.
4.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de vrouw zich op maximaal 30 kilometer van [woonplaats] moet vestigen en heeft daarbij het volgende verklaard. Rust en duidelijkheid zijn op dit moment het meest in het belang van [L]. Een verhuizing is voor [L] op haar leeftijd (bijna zes jaar) een ingrijpende gebeurtenis. [L] is gehecht en geworteld geraakt in Friesland, waar zij inmiddels al een aanzienlijke tijd woont. Terugverhuizen naar [woonplaats] kan derhalve niet in haar belang geacht worden. Het verzoek van de man om een co-ouderschap, is thans niet aan de orde, gelet op de zeer moeizame communicatie tussen de ouders, aldus de Raad.
4.6.
Op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.7.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of, gelet op het belang van [L], de rechtbank terecht en op goede gronden heeft bepaald dat de vrouw zich dient te vestigen in [woonplaats] dan wel op een afstand van maximaal 30 kilometer van [woonplaats]. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
[L] heeft op jonge leeftijd al verschillende wijzigingen in haar opvoedsituatie en verblijfplaats meegemaakt. Inmiddels woont zij meer dan twee jaar met haar moeder in [woonplaats]. Zij gaat daar met plezier naar school en zwemles en zij heeft vriendjes en vriendinnetjes in de omgeving. Het gaat goed met haar op school en er zijn geen zorgen over de opvoedingssituatie bij de vrouw. [L] heeft een uitgebreide zorgregeling met de man en zij heeft zowel met de man als de vrouw een goede band. De slechte communicatie tussen de ouders en de daaruit voortvloeiende conflicten vormen echter een toenemende belasting voor haar. Er bestaan zorgen over haar gedrag in de thuissituatie als gevolg van deze problematiek. Zij is opstandig, kan zich minder goed concentreren en is soms onhandelbaar. Zij lijdt onder de ruzies tussen de ouders en de daaruit voortvloeiende spanningen. De toenemende zorgen over [L] hebben ertoe geleid dat zij met ingang van 26 februari 2014 onder toezicht is gesteld. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat Bureau Jeugdzorg inmiddels een verzoek tot verlenging van deze ondertoezichtstelling heeft ingediend.
4.8.
Het hof is met de Raad en Bureau Jeugdzorg van oordeel dat opnieuw een wijziging van woonplaats, waarbij zij uit haar inmiddels vertrouwde omgeving wordt gehaald, niet in het belang van [L] is. Een verhuizing zal weer veel onrust voor haar met zich meebrengen en teveel van haar aanpassingsvermogen vragen. [L] is nu gediend bij rust, stabiliteit en duidelijkheid over haar opvoedsituatie. Het hof merkt in dit verband nog op dat [L] een extra kwetsbaar kind is vanwege haar voorgeschiedenis en de huidige belasting die zij ervaart vanwege de verstoorde communicatie tussen de ouders. De stelling van de man dat de vrouw in 2012 zonder noodzaak vanuit [woonplaats] naar Friesland is verhuisd, maakt dit oordeel niet anders. Overigens acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw destijds genoodzaakt was naar Friesland te verhuizen, nu gebleken is dat, wat er ook zij van het uiteindelijke aanbod van de man met betrekking tot de voormalig echtelijke woning, de vrouw na het feitelijk uiteengaan van partijen een aanzienlijke periode niet terecht kon in die woning en zij op korte termijn een geschikte verblijfplaats voor zichzelf en [L] moest vinden, die voor haar, mede vanwege haar beperkte financiële mogelijkheden, in de buurt van [woonplaats] niet beschikbaar bleek te zijn.
Het hof heeft begrip voor de wens van de man om [L] dichter bij zich in de buurt te hebben wonen, maar het belang van [L] bij rust en bestendiging van haar huidige opvoedsituatie, waaronder haar woonplaats, dient zwaarder te wegen. Daar komt bij dat is gebleken dat [L] en de man, ook in de huidige situatie, een regelmatig en goed contact met elkaar hebben. De vrouw heeft steeds meegewerkt aan de uitgebreide zorgregeling en er is geen aanwijzing dat zij dit in de toekomst niet zal doen.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het verzoek van de vrouw in hoger beroep toewijzen en de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin is bepaald dat zij zich in [woonplaats] dan wel op een afstand van maximaal 30 kilometer van [woonplaats] dient te vestigen. Het hof zal het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep, dat de vrouw zich op maximaal 15 kilometer van [woonplaats] dient te vestigen, afwijzen.
4.9.
Thans is nog de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) aan de orde. Reeds gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de woonplaats van [L], is een co-ouderschapsregeling niet aan de orde. Het hof voegt hier nog aan toe dat voor het slagen van een co-ouderschap, een goede communicatie tussen de ouders een eerste vereiste is. Ouders moeten in staat zijn met elkaar te overleggen en zich in het belang van het kind flexibel op te stellen. Gelet op de gebleken moeizame communicatie tussen partijen, behoort een co-ouderschap op dit moment, ook als de feitelijke afstand tussen partijen minder groot zou zijn, niet tot de mogelijkheden. Het hof zal het verzoek van de man hiertoe dan ook afwijzen.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de zorgregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking goed verloopt en dat partijen het er over eens zijn dat de man [L] op zondag om 17.00 uur terugbrengt bij de vrouw, wanneer het vanwege zijn werk niet mogelijk is [L] op maandagochtend naar de vrouw te brengen. Het hof zal de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling dan ook in die zin wijzigen, zoals door de vrouw is verzocht.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
In principaal en incidenteel appel
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarin is bepaald dat de vrouw zich (binnen zes maanden na de datum van die beschikking) in [woonplaats] dient te vestigen, althans op een afstand van maximaal 30 kilometer van [woonplaats];
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin in het kader van de zorgregeling is bepaald dat de man [L] drie van de vier weekenden bij zich zal hebben van vrijdagmiddag 17.00 uur waarbij de vrouw [L] bij de man brengt tot maandagmorgen 8.30 uur waarbij de man [L] naar school brengt, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man [L] drie van de vier weekenden bij zich zal hebben van vrijdagmiddag 17.00 uur waarbij de vrouw [L] bij de man brengt tot zondag 17.00 uur, waarbij de man [L] bij de vrouw brengt, althans tot maandagochtend 8.30 uur waarbij de man (indien mogelijk) [L] naar school brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M. Wigleven en mr. M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.