ECLI:NL:GHAMS:2015:1028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
200.148.812/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict over parkkosten en verhuurvergoedingen tussen eigenaar recreatiewoning en parkbeheerder

In deze zaak gaat het om een conflict tussen de eigenaar van een recreatiewoning, aangeduid als [appellant], en de eigenares van het recreatiepark, Recreatie Beheer B.V., alsook de verhuurbemiddelaar, Noord-Holland Recreatie Service B.V. (NHRS). De appellant heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen werden afgewezen en die van Recreatie Beheer c.s. werden toegewezen. De appellant heeft parkkosten over de jaren 2008 tot en met 2011 niet tijdig betaald en heeft nooit verhuurvergoedingen voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat Recreatie Beheer niet gehouden was tot het doen van rekening en verantwoording over de parkkosten, wat door het hof als onjuist werd aangemerkt. Het hof oordeelt dat de appellant zijn betalingsverplichtingen kan opschorten totdat Recreatie Beheer de gevraagde verantwoording heeft afgelegd. Tevens is het hof van oordeel dat de afsluiting van de riolering door Recreatie Beheer onrechtmatig was, waardoor zij schadeplichtig is. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor een nadere memorie van Recreatie Beheer c.s. om rekening en verantwoording af te leggen over de parkkosten, waarna de appellant daarop kan reageren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.148.812/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/139622/HA ZA 12-288
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 maart 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ([Land]),
appellant,
advocaat: mr. H.W.E. Vermeer te Amstelveen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

RECREATIE BEHEER B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORD-HOLLAND RECREATIE SERVICE B.V.,
beide gevestigd te Sint Maartenszee, gemeente Zijpe,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.M. Kroone te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant], Recreatie Beheer en NHRS genoemd. Recreatie Beheer en NHRS worden tezamen als Recreatie Beheer c.s. aangeduid.
[appellant] is bij exploten van dagvaarding van 17 april 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 22 januari 2014, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie en Recreatie Beheer c.s. als eiseressen in conventie/ verweersters in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft, zijn appel uitbreidend tot het door de rechtbank gewezen tussenvonnis van 4 september 2013 (verder: het tussenvonnis), geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de bestreden vonnissen zal vernietigen, de vorderingen van Recreatie Beheer c.s. alsnog zal afwijzen althans zal verrekenen met de tegenvordering van [appellant] en de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Recreatie Beheer c.s. hebben geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, kort gezegd, het bestreden vonnis van 22 januari 2014 (verder: het eindvonnis) zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis, onder 2.1 tot en met 2.10, een aantal feiten vastgesteld. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat, anders dan de rechtbank onder 2.1 heeft overwogen, niet alle 47 recreatiewoningen op het park zijn verkocht maar een aantal van die huizen (nog) van Recreatie Beheer is. Recreatie Beheer c.s. hebben dit niet betwist, zodat het hof van de juistheid van die stelling zal uitgaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn voor het overige niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, met dien verstande dat tevens vaststaat dat de door de rechtbank onder 2.7 en 2.8 vermelde af- en aansluiting van de riolering naar de recreatiewoning van [appellant] feitelijk is uitgevoerd door na te noemen [X].

3.Beoordeling

3.1.
In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) Recreatie Beheer is eigenares van een recreatiepark met de naam Bohémien Resort
in Sint-Maartenszee. In dat park is permanente bewoning niet toegestaan. Er bevinden zich 47 recreatiewoningen die eigendom zijn van particulieren of van Recreatie Beheer. Het merendeel van de particuliere eigenaren verhuurt zijn woning.
( b) NHRS houdt zich bezig met de verhuur van de recreatiewoningen.
( c) Halverwege 2006 heeft [appellant] een van deze recreatiewoningen gekocht van Recreatie Beheer. In de desbetreffende akte van levering van 27 oktober 2006 (verder: de leveringsakte) is onder meer het volgende opgenomen:
Bewoning
Artikel 19
Indien de op de verkochte grond gestichte recreatiewoning buiten verhuur-bemiddeling van Noord Holland Recreatie Service te Sint Maartenszee door anderen dan de juridische of economische eigenaar, (...) in gebruik wordt genomen, is die eigenaar aan Noord-Holland Recreatie Service voornoemd een vergoeding van(lees:)
€ 200,00 per week (...) verschuldigd (...).
Voormeld bedrag zal worden geïndexeerd op de wijze als hierna onder artikel 23 vermeld.
(…)
Gebruik/Onderhoud
Artikel 21
a. De verkrijger[appellant]; hof)
is verplicht de op de verkochte grond gestichte recreatiewoning gedurende een periode van tenminste 12 weken per kalenderjaar via een verhuurorganisatie te verhuren en derhalve gedurende die periode niet voor eigen gebruik te bestemmen of aan te wenden. (…)
(…)
Algemene voorzieningen
Artikel 22
De in het Bohémien Resort gelegen wegen, paden, groenstroken, waterpartijen en dergelijke met de daarop aangebrachte voorzieningen, zoals verlichting en dergelijke, zijn en blijven eigendom van de ondernemer(Recreatie Beheer; hof)
die verplicht is een en ander in goede staat van onderhoud te houden.
Verkrijger verbindt zich jegens de ondernemer en is jegens de ondernemer gehouden om bij te dragen in de parkkosten/lasten van onderhoud/vervanging, instandhouding en exploitatie van deze algemene voorzieningen.
Deze parkkosten betreffen ondermeer, doch niet uitsluitend:
- de onderhoudskosten van-, de afschrijvingen van -, de instandhouding en exploitatie van:
- openbare wegen en parkeerplaatsen
- openbare groenvoorzieningen
- openbare waterpartijen
- verlichting, verbruik daaronder begrepen
- civiel-technische werken zoals riolering en dergelijke
- toegangscontrole, exploitatie daaronder begrepen
- data-communicatie-systeem, exploitatie daaronder begrepen;
- de dienstverlening, verband houdende met respectievelijk voortvloeiende uit:
- algemene bewoners service
- toezichthoudende werkzaamheden in het park
- bewaking van de onroerende zaak;
- de verzekeringen, onroerende zaak belasting, alsmede heffing van gemeente/ provincie/rijksoverheid/waterstaat, in verband staande met respectievelijk voortvloeiende uit (het gebruik van) de algemene voorzieningen.
Kosten voorzieningen terzake alternatieve energie/algemene voorzieningen
Artikel 23
a. De verkrijger verbindt zich jegens de ondernemer en is jegens de ondernemer gehouden om bij te dragen in de lasten van onderhoud, vervanging, reparatie, controle en beheer (...) van de in, op, onder, of aan elke bungalow (...) aan te brengen/ aangebrachte voorzieningen met betrekking tot alternatieve energie-opwekking/geleiding. Voormelde bijdrage bedraagt per jaarlees:)
€ 98,50, welk bedrag jaarlijks op gelijke wijze wordt aangepast als de in lid b vermelde vergoedingen.
b. De kosten van vastrecht van bewakings-, beveiligings-, intercom-, datacommunicatiesysteem bedragen per jaarlees:)
€ 392,75 exclusief omzetbelasting, (...) welk bedrag jaarlijks op gelijke wijze wordt aangepast als de hierna bedoelde vergoeding.
De vergoeding gemeld in artikel 22 is voor het jaar tweeduizend vijf vastgesteld op(lees:)
€ 1.129,00, exclusief omzetbelasting per woning.
De vergoeding wordt geïndexeerd voor het eerst op een januari negentienhonderd-negenennegentig en vervolgens jaarlijks aan de hand van de stijging respectievelijk daling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie (...) zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
(...)
Indien de werkelijke kosten als hiervoor bedoeld structureel hoger respectievelijk lager blijken te zijn dan de in rekening gebrachte vergoeding, is de ondernemer gerechtigd respectievelijk verplicht om het jaarlijkse bedrag te verhogen respec-tievelijk te verlagen en aan te passen aan de hand van de daadwerkelijke kosten.
(…)
De voornoemde bijdrage(n) is/zijn voor het eerst pro rato (vast te stellen door de ondernemer) verschuldigd op de datum van oplevering van de recreatiewoning en vervolgens telkens binnen één maand na opgave door de ondernemer van de voor het jaar verschuldigde bijdrage.
Ieder beroep op compensatie of korting is uitgesloten.
Bij niet-tijdige betaling van de bijdrage of een gedeelte daarvan is de verkrijger over de bijdrage een rente verschuldigd gelijk aan één procent per maand waarbij een gedeelte van een maand geldt als een volle maand.
Tevens komen de buitengerechtelijke incassokosten met een minimum van(lees:)
€ 100,00 voor rekening van de verkrijger.”
Het hof zal de in artikel 19 van de leveringsakte bedoelde vergoeding hierna
verhuurvergoedingnoemen en de in de artikel 22 en 23 van die akte bedoelde kosten
parkkosten.
( d) [appellant] heeft de parkkosten over de jaren 2008 tot en met 2011 voldaan, maar steeds (veel) te laat, die over 2011 op 12 april 2011. Hij heeft de verhuurvergoeding nooit betaald.
( e) Bij brief van 29 juni 2011 heeft [X], directeur van zowel Recreatie Beheer als NHRS, [appellant] bericht:
“Ondanks vele herinneringen en aanmaningen heeft u de verhuurvergoedingen conform artikel 19 van de koopovereenkomst en gemaakte kosten door Noord-Holland Recreatie Service BV niet voldaan.
Noord-Holland Recreatie Service BV heeft uit dien hoofde van u opeisbaar te vorderen een totaal bedrag van € 23.371,15(...).
Wij sommeren u om voormeld totaalbedrag binnen 14 dagen te hebben voldaan (...).
De verhuurvergoedingen zijn ondermeer voor het(lees:)
in stand houden van het beheer van het park en het onderhoud van de civieltechnische werken op het recreatiepark zoals de riolering, waarvoor wij u verwijzen naar het bepaalde in artikel 22 van de leveringsakte.
Indien u de verschuldigde kosten (...) niet(lees:)
betaalt, zullen wij onze verplichtingen jegens u opschorten. Dit laatste zal onder meer inhouden dat wij vanaf 4 juni 2011 de riolering naar uw vakantiewoning zullen afsluiten.
(...)
Nogmaals waarschuwen wij u aldus dat bij non-betaling afsluiting van de riolering zal volgen.”
( f) Op 2 juli 2011 heeft [X] de riolering naar de recreatiewoning van [appellant] afgesloten. Nadat [appellant] met een kort geding had gedreigd, heeft [X] diens woning (kennelijk in 2012) weer aangesloten op het riool.
( g) Begin 2012 zijn de centrale verwarming en de waterleiding van de recreatiewoning
van [appellant] bevroren. Deze vorstschade heeft [appellant] niet laten repareren.
( h) De parkkosten over 2012 en 2013 heeft [appellant] onbetaald gelaten.
( i) In de eerste aanleg van dit geding vorderden Recreatie Beheer c.s. in conventie, na wijziging van eis en voor zover in hoger beroep van belang, de betaling door [appellant] van € 2.153,68, € 253,52, € 2.111,76 en € 283,38, telkens met (verdere) rente, aan Recreatie Beheer wegens respectievelijk parkkosten over 2012, 2008 (afrekening) en 2013 en contractuele rente over de jaren 2008 tot en met 2011, alsmede van € 24.095,94, met (verdere) rente, aan NHRS wegens verhuurvergoeding over de jaren 2008 tot en met 2011. [appellant] heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd:
a. een verklaring voor recht, inhoudende dat Recreatie Beheer c.s. tegenover hem tekort zijn geschoten, althans onrechtmatig hebben gehandeld door:
- onvoldoende dienstverlening jegens de huurders,
- onvoldoende inspanning tot werving van huurders,
- het lastig vallen van huurders, waaronder het dreigen met het afsluiten van nutsleidingen of voorzieningen,
- het beletten van huurders met hun auto tot bij de recreatiewoning te rijden,
- het buiten gebruik stellen van nutsvoorzieningen, zoals het riool,
en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van deze handelingen en/of verzuimen;
b. een bevel aan Recreatie Beheer c.s. (op straffe van de verbeurte van dwangsommen) mee te werken aan een ongestoorde toegang tot de recreatiewoning - te voet en per voertuig - van alle door [appellant] aan NHRS aangemelde huurders;
c. hoofdelijke veroordeling van Recreatie Beheer c.s., althans ieder individueel voor zodanig deel als de rechtbank bepaalt, tot vergoeding van de onder a bedoelde schade, nader op te maken bij staat, met de wettelijke handelsrente;
d. hoofdelijke veroordeling van Recreatie Beheer c.s tot betaling van een voorschot van € 20.000,=, althans van een zodanig bedrag als de rechtbank bepaalt, op de onder c bedoelde schade.
Bij het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Recreatie Beheer c.s. toegewezen, die van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten in conventie en in reconventie verwezen. Met zijn grieven komt [appellant] tegen deze beslissingen op, alsmede tegen de gronden waarop zij berusten.
3.2.
Bij de beoordeling in hoger beroep stelt het hof voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat in deze zaak de Nederlandse rechter bevoegd is en Nederlands recht van toepassing is.
3.3.
Het hof zal in het navolgende een onderscheid maken tussen de vorderingen van en tegen Recreatie Beheer en die van en tegen NHRS. Waar mogelijk, zullen de vorderingen tezamen worden besproken.
Recreatie Beheer
3.4.1.
Grief 1houdt in dat de rechtbank in overweging 4.7 van het tussenvonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat Recreatie Beheer niet is gehouden (kennelijk: jegens [appellant]) tot het doen van rekening en verantwoording ten aanzien van de wijze waarop de parkkosten worden besteed.
3.4.2.
Artikel 23 van de leveringsakte, dat gaat over de parkkosten, bevat, zoals reeds onder 3.1 (c) vermeld, onder meer het volgende:

Indien de werkelijke kosten als hiervoor bedoeld structureel hoger respectievelijk lager blijken te zijn dan de in rekening gebrachte vergoeding, is de ondernemer gerechtigd respectievelijk verplicht om het jaarlijkse bedrag te verhogen respectievelijk te verlagen en aan te passen aan de hand van de daadwerkelijke kosten”.
De rechtbank heeft deze passage niet alleen niet geciteerd in overweging 2.3 van het tussenvonnis, maar mogelijk ook over het hoofd gezien. Hoe dan ook, op grond van deze passage kan - anders dan de rechtbank heeft gedaan - niet worden geoordeeld dat partijen een vast bedrag aan parkkosten zijn overeengekomen om discussie over het te dezen in rekening te brengen bedrag te voorkomen. Immers, in dit onderdeel van artikel 23 van de leveringsakte wordt Recreatie Beheer de verplichting opgelegd de parkkosten te verlagen en aan te passen aan de hand van de (daad)werkelijke kosten, indien laatstbedoelde kosten structureel lager blijken te zijn dan de in rekening gebrachte parkkosten. Een redelijke uitleg van deze contractuele bepaling brengt althans de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW) brengen met zich dat Recreatie Beheer jegens [appellant] dan ook gehouden is om (desgevraagd) rekening en verantwoording af te leggen ten aanzien van de door haar gemaakte kosten en de vraag of, kort gezegd, de [appellant] in rekening gebrachte parkkosten daarmee structureel in de pas lopen. Alleen op die manier immers wordt [appellant] in staat gesteld te beoordelen of Recreatie Beheer zich aan de onderhavige contractuele bepaling houdt. De grief is dus gegrond.
3.4.3.
Naar het oordeel van het hof bestaat tussen de (voor het overige in hoger beroep door deze niet betwiste) betalingsverplichting van [appellant] aan Recreatie Beheer en vorenbedoelde rekening- en verantwoordingsplicht van Recreatie Beheer voldoende samenhang in de zin van art. 6:52 BW om het door [appellant] gedane beroep op opschorting van zijn verplichtingen ten aanzien van de jaren 2012 en 2013 vooralsnog, dat wil zeggen: totdat Recreatie Beheer de hierna nader te omschrijven rekening en verantwoording heeft afgelegd, te rechtvaardigen.
3.4.4.
Het hof zal Recreatie Beheer in de gelegenheid stellen om bij nadere memorie rekening en verantwoording met betrekking tot de parkkosten af te leggen en wel zodanig dat zij duidelijk maakt dat de aanpassingsverplichting op grond van artikel 23 van de leveringsakte niet in de weg staat aan de thans door haar gevorderde parkkosten over 2012 en 2013. Hoewel het dus gaat om deze twee jaren, zal Recreatie Beheer in het kader van de vraag of te dezen structureel sprake is van te hoge in rekening gebrachte kosten ook inzicht dienen te verschaffen in de door haar over de jaren 2009, 2010 en 2011 gemaakte en [appellant] in rekening gebrachte parkkosten. [appellant] zal hierop vervolgens bij antwoordmemorie mogen reageren.
3.4.5.
Met
grief 2betoogt [appellant], zakelijk, dat de rechtbank in overweging 4.8 van het tussenvonnis ten onrechte aan de afsluiting van het riool op 2 juli 2011 door [X] geen gevolgen heeft verbonden.
3.4.6.
Afgezien van het door [appellant] ook hier gedane beroep op een opschortingsrecht dat hierna (3.6.7) zal worden besproken, faalt de grief omdat hij berust op een onjuiste lezing van het tussenvonnis. De rechtbank heeft immers in overweging 4.22 van dat vonnis geoordeeld dat zowel Recreatie Beheer als NHRS verantwoordelijk is te houden voor de onderhavige rioolafsluiting en aansprakelijk is voor de schade die [appellant] als gevolg daarvan eventueel heeft geleden. Dat de rechtbank vervolgens bij het eindvonnis (overweging 2.3) de schadevordering van [appellant] heeft afgewezen omdat deze de door hem gestelde schade naar haar oordeel onvoldoende had onderbouwd, doet daaraan niet af.
3.4.7.
[appellant] heeft geen grieven gericht tegen de overwegingen 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis. Hieruit volgt, mede in aanmerking genomen dat [appellant] niet heeft gesteld dat en waarom Recreatie Beheer gehouden was tot de werving van huurders, dat de onder 3.1 (i) onder a en b weergegeven vorderingen van [appellant], voor zover gericht tegen Recreatie Beheer, terecht zijn afgewezen, zulks echter - naar onder 3.6.2 zal blij-ken - met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht dat Recreatie Beheer tegenover [appellant] te kort is geschoten door het buiten gebruik stellen van het riool.
NHRS
3.5.1.
Grief 3houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft verworpen de stelling van [appellant] dat hij en NHRS (in de persoon van [X]) op 30 januari 2008, in afwijking van artikel 19 van de leveringsakte, zijn overeengekomen dat [appellant] voortaan zelf huurders zou gaan werven, de huur zou innen en deze deels zou afdragen aan NHRS, met als gevolg dat [appellant] de huurvergoeding (door hem “boetes” genoemd) niet (langer) verschuldigd was.
3.5.2.
Anders dan [appellant] betoogt, kan uit het enkele feit dat NHRS niet heeft geregeerd op zijn brief of e-mail van 1 februari 2008, waarin hij de volgens hem op 31 januari 2008 tussen hem en NHRS gemaakte afspraken bevestigt, niet zonder meer worden afgeleid dat wat [appellant] in dat schrijven als te zijn overeengekomen vermeldt, juist is. Omdat NHRS, voorts, de onderhavige stelling van [appellant] gemotiveerd heeft betwist, de bewijslast te dezen op [appellant] rust en [appellant] op dit punt geen bewijsaanbod heeft gedaan, is de juistheid van deze stelling niet komen vast te staan en gaat het hof daaraan voorbij. De grief faalt dus.
3.5.3.
De
grieven 4 tot en met 6kunnen gezamenlijk worden besproken. Zij houden in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, kort gezegd, dat NHRS niet als bemiddelaar bij de verhuur van Uelfers woning is te kort geschoten omdat zij niet meer gerechtigd was om namens hem bemiddelingsdiensten uit te voeren.
3.5.4.
[appellant] heeft (ook) in hoger beroep niet betwist dat NHRS vanaf 2008 geen getekende machtiging (kennelijk: tot bemiddeling bij de verhuur) meer van [appellant] heeft ontvangen. In aanmerking genomen dat de door [appellant] gestelde nadere afspraken van 31 januari 2008 niet zijn komen vast te staan en dat de leveringsakte NHRS niet ondubbelzinnig de bevoegdheid tot verhuurbemiddeling toekent, had het op de weg van [appellant] gelegen duidelijk te maken op grond waarvan NHRS daartoe zonder een dergelijke volmacht bevoegd was. Nu hij dit niet heeft gedaan, onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat NHRS met ingang van 2008 niet meer gerechtigd was om namens [appellant] (verhuur)bemiddelingsdiensten uit te voeren. NHRS kan op dit punt dan ook geen wanprestatie hebben gepleegd. Bij deze stand van zaken wordt het aanbod van [appellant] om zekere [M] en andere eigenaars van woningen op het park als getuigen te doen horen als niet ter zake dienend van de hand gewezen. De grieven falen dus.
3.5.5.
[appellant] heeft, zoals reeds onder 3.4.7 opgemerkt, geen grieven gericht tegen de overwegingen 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis. Hieruit volgt dat de onder 3.1 (i) onder a en b weergegeven vorderingen van [appellant], voor zover gericht tegen NHRS, terecht zijn afgewezen, zulks echter - naar onder 3.6.3 zal blijken - met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht dat NHRS tegenover [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door het buiten gebruik stellen van het riool. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de door [appellant] in het kader van de grieven 4 en 6 geponeerde stellingen dat [X] vaak onvriendelijk is en een negatieve houding heeft tegenover door [appellant] aangebrachte huurders, welk een en ander overigens door Recreatie Beheer c.s. is betwist, op zichzelf te algemeen en te vaag is om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Om die reden wordt het door [appellant] te dezen gedane bewijsaanbod als niet ter zake dienend verworpen.
3.5.6.
Uit al het voorgaande volgt, bij gebreke van een cijfermatige betwisting, dat de vordering van NHRS ter grootte van € 24.095,54, met de gevorderde contractuele rente, terecht is toegewezen, zulks afgezien van Uelfers beroep op verrekening met zijn schadevergoedingsvordering in verband met de afsluiting van de riolering en zijn in dat kader gedane beroep op opschorting, waarop onder 3.6.7 zal worden teruggekomen.
Recreatie Beheer en NHRS
3.6.1.
Tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering van [appellant] tegen Recreatie Beheer c.s. tot schadevergoeding wegens de afsluiting van het riool in juli 2011, althans voor zover deze vordering betrekking heeft op de periode tot januari 2012, is
grief 7gericht.
3.6.2.
Allereerst stelt het hof vast dat Recreatie Beheer erkent de riolering naar de woning van [appellant] te hebben afgesloten. Het door Recreatie Beheer (in hoger beroep) gedane beroep op opschorting in verband met de niet-betaling door [appellant] van parkkosten wordt verworpen. Op 2 juli 2011, de datum van de afsluiting, had [appellant] immers - in verband met de afrekening van de parkkosten over 2008 - slechts een schuld aan Recreatie Beheer van € 253,52, vermeerderd met (hooguit) een bedrag van € 283,38 wegens contractuele rente. Dit zijn te geringe bedragen om een vergaande maatregel als afsluiting van het riool bij wege van opschorting te kunnen rechtvaardigen. Het hof is dan ook van oordeel dat Recreatie Beheer wanprestatie heeft gepleegd door het riool naar diens recreatiewoning af te sluiten en dat zij te dier zake schadeplichtig is.
3.6.3.
[X] heeft de onder 3.1 (e) geciteerde brief van 29 juni 2011 kennelijk geschreven als directeur van NHRS. Het gaat in die brief immers om een vordering van NHRS op [appellant]. Omdat ([X] namens) NHRS in die brief ook met afsluiting van de riolering naar de recreatiewoning van [appellant] had gedreigd, moet de afsluiting van de riolering door [X] op 2 juli 2011 aan NHRS worden toegerekend. Daaraan doet niet af dat Recreatie Beheer heeft erkend de riolering te hebben afgesloten. Bovendien hebben Recreatie Beheer c.s. reeds bij inleidende dagvaarding (sub 2.4) gesteld dat “eiseressen”, dus ook NHRS, de riolering hebben afgesloten. Omdat NHRS zich slechts bezighield met de verhuur van de recreatiewoningen valt niet in te zien op grond waarvan zij tot afsluiting van de onderhavige riolering bevoegd was. Het hof oordeelt dan ook, evenals de rechtbank, dat NHRS onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door dit toch te doen en dat zij te dier zake schadeplichtig is.
3.6.4.
[appellant] heeft geen grieven gericht tegen de oordelen van de rechtbank dat de door hem gestelde schade vanaf januari 2012 voor zijn rekening moet blijven (over-weging 4.22 van het tussenvonnis), dat de schadeomvang direct in deze procedure kan worden vastgesteld en dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure achterwege kan blijven (overweging 4.25 van het tussenvonnis). De onder 3.1 (i) onder c en d weergegeven vorderingen van [appellant] zijn dan ook niet toewijsbaar, maar het hof begrijpt dat [appellant] (subsidiair) een door het hof concreet vast te stellen bedrag aan schadevergoeding vanwege de afsluiting van de riolering vordert. Het gaat hier om de door [appellant] gederfde huur in de periode van 2 juli 2011 tot en met 31 december 2011.
3.6.5.
Aangezien niet ter discussie staat dat [appellant] eigenaar is van de recreatiewoning op het park, hebben Recreatie Beheer c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist dat eventuele huurderving door [appellant] persoonlijk is geleden en niet door de inmiddels geliquideerde vennootschap [appellant] Beheer B.V. waarvan [appellant] kennelijk enig aandeelhouder was.
3.6.6.
Aan Recreatie Beheer c.s. kan worden toegegeven dat het door [appellant] bij diens in eerste aanleg genomen akte van 2 oktober 2013 overgelegde boekingsoverzicht op een aantal onderdelen afwijkt van het door hem in de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, sub 40b, gegeven overzicht. Evenmin heeft [appellant], zoals de rechtbank in overweging 2.2 van het eindvonnis ook heeft overwogen, niet of nauwelijks bescheiden overgelegd waaruit zijn in eerdere jaren genoten dan wel thans gederfde verhuuropbrengsten zouden kunnen blijken. Desondanks acht het hof aannemelijk dat [appellant] in de tweede helft van 2011 huur heeft gederfd als gevolg van het feit dat zijn recreatiewoning door de afsluiting van de riolering niet verhuurbaar was. Recreatie Beheer c.s. hebben niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat [appellant] zijn woning jaarlijks steeds gedurende een aantal weken heeft verhuurd en in 2009 en 2010 een (netto) huuropbrengst heeft gehad van € 8.495,95 respectievelijk € 8.875,60. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2011 een hogere (netto) huuropbrengst zou hebben genoten dan in 2009 en 2010, maar het hof acht voldoende aannemelijk dat hij in 2011 een vergelijkbare huuropbrengst zou hebben genoten als in die eerdere jaren, derhalve ongeveer € 9.000,=. Daarvan dient te worden afgetrokken het door [appellant] aan huur in 2011 ontvangen bedrag van € 3.517,=. De schade van [appellant] over 2011 beloopt derhalve, afgerond, € 5.500,=, vermeerderd met de (gewone) wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2012. Recreatie Beheer c.s. zijn hoofdelijk gehouden tot vergoeding van dat bedrag aan [appellant]. Grief 7 is dus gedeeltelijk gegrond en faalt voor het overige.
3.6.7.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] zijn betalingsverplichtingen tegenover Recreatie Beheer c.s. in afwachting van de heraansluiting op het riool en (vervolgens) betaling van zijn schadevergoeding ter zake terecht heeft opgeschort ten aanzien van een bedrag van € 5.500,=, met wettelijke rente. Grief 2 is in zoverre dan ook gegrond.
3.6.8.
Omdat [appellant] zich bovendien op verrekening beroept tegenover zowel Recreatie Beheer als NHRS, rijst de vraag op welke wijze de vordering van [appellant] ad € 5.500,=, met rente, in een uitspraak moet worden verwerkt. Het hof is vooralsnog van oordeel dat het praktisch zou zijn, indien de vorderingen van Recreatie Beheer c.s. niet met die van [appellant] worden verrekend, maar de vordering van [appellant] (zelfstandig) wordt toege-wezen. Partijen althans [appellant] dienen zich hierover in hun nadere memorie uit te laten.
3.6.9.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 19 mei 2015 voor een nadere memorie van Recreatie Beheer c.s. met de doeleinden als onder 3.4.4 en 3.6.8 vermeld, waarna [appellant] daarop zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, R.H. de Bock en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.