Uitspraak
mr. S. Scheimannte Rotterdam,
mr. D. Knottenbeltte Rotterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, gaat het om de financiële afwikkeling tussen ex-samenlevers die geen samenlevingscontract hebben afgesloten. De vrouw en de man hebben van 1992 tot 2005 een affectieve relatie gehad en zijn in 1996 gaan samenwonen. Tijdens hun samenwoning hebben zij een woning in gemeenschappelijk eigendom verworven en zijn er twee kinderen geboren. Na de beëindiging van hun relatie heeft de man de woning verlaten, terwijl de vrouw met de kinderen in de woning is blijven wonen. De vrouw heeft de man opgeroepen om voort te procederen, waarbij zij een vordering heeft ingesteld tot betaling van een bedrag van € 48.385,-, vermeerderd met wettelijke rente. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en vorderingen tot afwijzing van de claims van de vrouw ingesteld.
De Hoge Raad heeft in een eerder arrest geoordeeld dat de vrouw mogelijk bij moet dragen aan de hypotheeklasten en de premie van de levensverzekering, maar dat dit opnieuw beoordeeld moet worden. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de Hoge Raad zijn vermeld en heeft de financiële situatie van beide partijen in overweging genomen. Het hof concludeert dat de man in de periode van 1 augustus 2005 tot 3 april 2009 de hypotheekrente heeft betaald uit een morele verplichting, en dat de vrouw geen aanspraak kan maken op vergoeding van de helft van deze kosten. Het hof heeft de vordering van de man tot vergoeding van de hypotheekrente afgewezen en de vrouw veroordeeld tot betaling van het eerder genoemde bedrag aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van verdeling.