ECLI:NL:GHAMS:2014:969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
13/00456
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslagen waterschapsbelasting en zuiveringsheffing in verband met onjuiste adressering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing vernietigd, omdat de heffingsambtenaar ten onrechte was uitgegaan van de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De belanghebbende, die op 1 januari 2012 ingeschreven stond op het adres [astraat] [1A], was in werkelijkheid gebruiker van een appartement op het adres [astraat] [143]. De heffingsambtenaar had de aanslagen opgelegd op basis van de GBA-gegevens, zonder rekening te houden met een eerder besluit van de gemeente Amsterdam dat de huisnummering had gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet zonder meer op de GBA kon afgaan, gezien de kennis van het dispuut over de huisnummering. In hoger beroep stelde het Hof dat de heffingsambtenaar de GBA-gegevens als uitgangspunt mocht nemen, omdat de belanghebbende op de relevante datum ingeschreven stond op het adres [astraat] [1A]. Het Hof oordeelde dat de aanslagen niet vernietigd hoefden te worden, omdat de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat de aanslagen betrekking hadden op de door haar gebruikte woonruimte. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00456
13 maart 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar,
tegen
de uitspraak met kenmerk AWB 12/4929 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), in het geding tussen
[X]te [Z], belanghebbende,
gemachtigde:[D] te [Q]
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 februari 2012 voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag watersysteemheffing ingezetenen opgelegd naar een bedrag van € 89,16 en een aanslag zuiveringsheffing van € 13,62.
1.1.2.
De hiervoor genoemde aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd ter zake van de woonruimte [astraat] [1A] te Amsterdam.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 26 oktober 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 juli 2013 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de aanslagen vernietigd, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van de heffingsambtenaar is bij het Hof ingekomen op 12 augustus 2013. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 16 januari 2014 heeft belanghebbende nadere stukken ingestuurd, waarvan een afschrift aan de heffingsambtenaar is gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zitting behandeld de door de gemachtigde ingestelde hogere beroepen ingeschreven onder kenmerk 12/00698, 12/00699, 12/01103 t/m 12/001105 en 13/00442, alsmede het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ingeschreven onder kenmerk 13/00456. Deze hogere beroepen betreffen voor de jaren 2010, 2011 en 2012 door de heffingsambtenaar opgelegde aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing ter zake van als woonruimte in gebruik zijnde appartementen op de [astraat] [143] (kenmerk 12/00698, 12/00699, 12/01103 t/m 12/001105 en 13/00456) en [astraat] [2](kenmerk 13/00442), alle te Amsterdam. Al hetgeen in één van deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven als bewoner van [astraat] [1A], [POSTCODE] Amsterdam gedurende de periode 14 december 2008 tot 12 januari 2012. Belanghebbende is in de GBA ingeschreven als bewoner van [astraat] [1B], [POSTCODE] Amsterdam gedurende de periode 12 januari 2012 tot 7 december 2012.
2.2.
Het pand [astraat] [143], eigendom van de gemachtigde, bestaat uit een voorhuis en een achterhuis. In het pand bevinden zich tien appartementen die door de eigenaar worden verhuurd. Belanghebbende was op 1 januari 2012 huurder van het appartement op de vierde en vijfde verdieping [...].
2.3.
Aan het appartement op de vierde en vijfde verdieping [...] is krachtens het besluit [BESLUITNUMMER] van 28 maart 2011 van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam het huisnummer [1B] toegekend.
2.4.
Als gevolg van een fout van de zijde van de gemeente Amsterdam is belanghebbende met ingang van 12 januari 2012 aanvankelijk ingeschreven op het adres [astraat] [1C] Deze fout is door de gemeente bij brief van 12 maart 2012 erkend en met terugwerkende kracht tot 12 januari 2012 gecorrigeerd. Hierdoor stond belanghebbende in elk geval na 12 maart 2012 in de GBA ingeschreven op het adres [astraat] [1B].
2.5.
De in het geding zijnde aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd in verband met het gebruik van de als ´[astraat] [1A]´ aangeduide woonruimte en zijn aan belanghebbende verzonden naar het adres [astraat] [1C] De onder 1.1.1 vermelde aanslag zuiveringsheffing heeft betrekking op het gebruik van de als ´[astraat] [1A]´ aangeduide woonruimte gedurende de maand januari 2012.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende tevens een aanslag zuiveringsheffing opgelegd in verband met het gebruik van een als ‘[astraat] [1C]´ aangeduide woonruimte voor de maanden februari 2012 tot en met december 2012. Deze aanslag is door de heffingsambtenaar vanwege de onjuist gebleken vermelding in de GBA bij ambtshalve genomen beschikking van 15 maart 2012 verminderd tot nihil.

3.Geschil

Evenals bij de rechtbank is in geschil of de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde aanslagen vanwege een onjuiste tenaamstelling casu quo aanduiding van de bij belanghebbende in gebruik zijnde woonruimte nietig zijn dan wel zijn opgelegd in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
De Verordening Watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht (hierna: de Verordening Watersysteemheffing) luidt – voor zover hier relevant – voor het onderhavige jaar als volgt:
“Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
(…)
b. ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.
2. De heffing wordt geheven van hen die:
a. ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onder b (…).”
4.1.2.
In artikel 1, onderdeel b, van de Verordening Watersysteemheffing, worden derhalve, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 116, aanhef en onderdeel a, van de Waterschapswet, twee afzonderlijke eisen gesteld waaraan moet zijn voldaan om als ingezetene te worden aangemerkt: het bij het begin van het kalenderjaar hebben van woonplaats in het gebied van het waterschap, waarvan moet blijken uit inschrijving in de GBA, alsmede het in dat gebied gebruik hebben van een woonruimte.
4.2.
In de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht (hierna: Verordening Zuiveringsheffing) is voor het onderhavige jaar onder meer (in overeenstemming met artikel 122d e.v. Waterschapswet) het volgende bepaald:
“Artikel 1
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.
(…)
Artikel 4
1. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid
Artikel 5
1. De heffing ter zake van woonruimten (…) is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.
2. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in lid 1 in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na aanvang van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.
3. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in lid 1 in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle overblijvende kalendermaand.
4. Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.
5. Lid 2 en 3 kunnen buiten toepassing worden gehouden indien de heffingsplichtige verhuist en vanuit deze nieuwe woonruimte eveneens afvoert.”
4.3.
Niet in geschil is dat belanghebbende op 1 januari 2012 in de GBA stond ingeschreven op het adres [astraat] [1A]. Evenmin is in geschil dat belanghebbende op dat moment gebruiker was van een zelfstandig in de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing te betrekken woonruimte in het pand [astraat] [143], waarin zich tien zelfstandig in deze heffingen te betrekken woonruimten bevinden.
4.4.
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder is aangeduid, over het geschil als volgt overwogen:
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiseres ten onrechte een aanslag heeft opgelegd voor het gebruik van de woonruimte [astraat] [1A]. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag aan de inschrijving in de GBA in beginsel het vermoeden ontlenen dat deze in overeenstemming is met de feitelijke situatie inzake het gebruik van de woonruimte door eiseres en daarop de aanslagoplegging baseren. Er kunnen evenwel feiten en omstandigheden zijn die er in het concrete geval toe leiden dat niet zonder meer van de inschrijving in de GBA mag worden uitgegaan. In het onderhavige geval blijkt uit het (…) besluit van 28 maart 2011, waarvan gesteld noch gebleken is dat dit op 1 januari 2012 niet in werking was getreden, dat eiseres op 1 januari 2012 niet woonachtig was op het adres [astraat] [1A]. De inschrijving van eiseres in de GBA op 1 januari 2012 op het adres [astraat] [1A] blijkt dan ook achteraf – als gevolg van een omissie of nalatigheid van de gemeente Amsterdam – onjuist te zijn. De vraag is of verweerder desondanks op deze onjuiste informatie heeft mogen afgaan. Verweerder heeft gesteld dat er al jaren een dispuut gaande is tussen de gemachtigde van eiseres en de afdeling Geo- en Vastgoedinformatie van de Dienst Advies en Beheer van de gemeente Amsterdam. Daardoor is tussen eind 2006 en medio 2011 de huisnummering meerdere malen gewijzigd. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard ten tijde van de aanslagoplegging van dit dispuut op de hoogte te zijn geweest en op dat moment tevens bekend te zijn geweest met de inhoud van het besluit van 28 maart 2011. Onder deze omstandigheden kon verweerder niet zonder meer afgaan op de in de GBA opgenomen informatie. Verweerder was er immers van op de hoogte dat er een nummerwijziging had plaatsgevonden en dat [1A] niet meer bestond, en wist derhalve dat de vermelding in de GBA onjuist was. Onder die omstandigheden had verweerder dienen te onderzoeken van welke woonruimte eiseres op 1 januari 2012 gebruikster was en kon hij de aanslag niet baseren op de onjuiste informatie in de GBA.
4.5.
Nu eiseres op 1 januari 2012 niet de gebruikster was van de woonruimte [astraat] [1A] dient de aanslag te worden vernietigd.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op hem in casu de verplichting rustte de in de GBA vermelde woonruimtegegevens op hun juistheid te verifiëren. Bij het opleggen van aanslagen ingezetenenheffing en zuiveringsheffing mag het Hoogheemraadschap zich volgens de heffingsambtenaar zonder meer baseren op de gegevens uit de GBA, ook als deze achteraf bezien onjuist blijken te zijn. In het onderhavige geval was belanghebbende in de GBA ingeschreven als bewoner van [astraat] [1A] gedurende de periode 14 december 2008 tot 12 januari 2012, zodat de naar de op 1 januari 2012 bestaande situatie opgelegde aanslagen de juiste aanduiding van de woonruimte bevatten, zo stelt de heffingsambtenaar. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de uit het besluit van 28 maart 2011 voortvloeiende huisnummerwijziging (in nummer [1B]) door de GBA eerst op of rond 12 maart 2012 in de GBA is verwerkt, derhalve na de dagtekening van de onderhavige aanslagen. Dit late tijdstip van verwerking door de gemeente Amsterdam kan niet aan hem worden toegerekend, zo stelt de heffingsambtenaar.
4.6.
Belanghebbende heeft deze standpunten van de heffingsambtenaar betwist. Volgens haar zijn de aan haar opgelegde aanslagen nietig vanwege een onjuiste adres- c.q. woonruimte-aanduiding. Zij woonde in het appartement [astraat] [143], vierde en vijfde verdieping voorhuis, en niet in een met nr. [1A] aangeduid appartement. Zij heeft zich destijds ingeschreven bij de GBA door overlegging van de huurovereenkomst, waarin de door haar genoemde aanduiding van het appartement was opgenomen. Voor haar was niet kenbaar dat de GBA haar destijds heeft ingeschreven als bewoner van het appartement [1A], aangezien deze letteraanduiding was gebaseerd op interne huisnummerbesluiten van de Gemeente Amsterdam. Pas het onder 2.3 vermelde besluit van 28 maart 2011 is door de Gemeente openbaar gemaakt en daarin is het appartement met ingang van die datum aangeduid met de letter [B]. Aangezien de gemachtigde (de eigenaar van het pand) al langer met de heffingsambtenaar in discussie was over de juiste aanduiding van de in het pand [astraat] [143] gelegen appartementen, had de heffingsambtenaar niet mogen afgaan op de in de GBA opgenomen gegevens. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar heeft verzuimd een nader onderzoek in te stellen naar de in de GBA opgenomen woonruimteaanduiding, zo stelt belanghebbende. De omstandigheid dat de gemeente Amsterdam de uit het besluit van 28 maart 2011 voortvloeiende nieuwe huisnummeraanduiding van het appartement pas rond 12 maart 2012 in de GBA heeft verwerkt dient voor rekening van de heffingsambtenaar te komen. Om deze redenen zijn de onderhavige aanslagen nietig vanwege een onjuiste aanduiding van de woonruimte. Bovendien zijn zij opgelegd in strijd met het verbod van willekeur en/of het rechtszekerheidsbeginsel. Aldus belanghebbende.
4.7.1.
Het Hof stelt voorop dat de onder 4.1.1 weergegeven definitie van het begrip ‘ingezetene’ in de Verordening Watersysteemheffing (in overeenstemming met artikel 116, onderdeel a, Waterschapswet) meebrengt dat de heffingsambtenaar de inschrijving in de GBA tot uitgangspunt dient te nemen voor de beantwoording van de vraag welke natuurlijke personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap. Daarnaast is het de heffingsambtenaar naar ’s Hofs oordeel toegestaan de in de GBA opgenomen gegevens tot uitgangspunt te nemen bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het tweede vereiste van de definitie van het begrip ‘ingezetene’ (het gebruik hebben van een woonruimte); hetzelfde heeft te gelden voor de zuiveringsheffing (bij de beantwoording van de vraag wie het gebruik heeft van woonruimte in de zin van de Verordening zuiveringsheffing).
4.7.2.
Aan de inschrijving in de GBA mag de heffingsambtenaar in beginsel het vermoeden ontlenen dat deze in overeenstemming is met de feitelijke situatie van het gebruik van de woonruimte, tenzij sprake is van feiten of omstandigheden die tot een andere conclusie dienen te leiden. Hetzelfde heeft te gelden voor de in de GBA opgenomen omschrijving van die woonruimte: in beginsel mag de heffingsambtenaar afgaan op de in de GBA opgenomen aanduiding van de woonruimte, tenzij hem voorafgaand aan de vaststelling van de aanslagen feiten of omstandigheden zijn gebleken die dienen te leiden tot een andere aanduiding voor de in de heffing te betrekken woonruimte. Het hierbij toe te passen criterium is of met de op de aanslagen opgenomen woonruimteaanduiding voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar is dat deze betrekking heeft op de woonruimte die door hem of haar in de onderhavige periodes werd gebruikt; eventuele (geringe) verschillen tussen de aanduiding van de woonruimte in de (op de GBA-gegevens gebaseerde) aanslag en de door belanghebbende zelf gehanteerde aanduiding van de woonruimte die aan deze kenbaarheid geen afbreuk doen, leiden derhalve niet tot de door belanghebbende bepleite nietigheid van de aanslagen.
4.7.3.
Zoals reeds onder 4.3 is overwogen, is niet in geschil dat belanghebbende in 2012 (tot 7 december 2012) gebruiker was van een zelfstandige woonruimte in het pand [astraat] [143] en dat zij op 1 januari 2012 in de GBA stond ingeschreven als bewoner van [astraat] [1A]. De in het geding zijnde aanslagen bevatten derhalve de woonruimteaanduiding zoals deze op 1 januari 2012 (de relevante peildatum voor de onderhavige aanslagen) in de GBA was opgenomen. Voorts is komen vast te staan, gelet op de onder 2.3 en 2.4 vermelde feiten, dat de uit het besluit van 28 maart 2011 voortvloeiende huisnummerwijziging eerst feitelijk in de GBA is verwerkt met ingang van een na de dagtekening van de onderhavige aanslagen gelegen tijdstip.
4.7.4.
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de heffingsambtenaar bekend was, althans had behoren te zijn, met de inhoud van het besluit van 18 maart 2011, en dat zulks ertoe had dienen te leiden dat hij bij het opleggen van de aanslag voorbij had moeten gaan aan de woonruimteaanduiding zoals die op 1 januari 2012 - en ook nog op het tijdstip waarop de aanslag werd opgelegd - in de GBA was opgenomen, leidt dat - anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan - niet ertoe dat de aanslagen dienen te worden vernietigd.
Buiten twijfel staat immers dat belanghebbende (ermee bekend is dat zij) gebruikster is van woonruimte in het pand waarin zich de woonruimte bevindt waarop de aanslagen betrekking hebben. Voor de hoogte van de onderhavige aanslagen is verder niet van belang wat verder de aard en de omvang is van die woonruimte. Naar 's Hofs oordeel is onder deze omstandigheden voldaan aan het criterium dat voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar is dat de aanslag betrekking heeft op de door haar gebruikte woonruimte en heeft zij geen redelijk belang bij haar stelling dat de aanduiding van die woonruimte op de aanslagen niet volledig correspondeert met de aanduiding van die woonruimte in het tijde van het opleggen van de aanslagen geldende huisnummerbesluit. Dit laatste zou anders kunnen zijn indien belanghebbende voor dezelfde periode ook onder een ander huisnummer zou zijn aangeslagen, of indien voor dezelfde periode ook (een) andere bewoner(s) van het pand zou zijn aangeslagen ter zake van het gebruik van [astraat] [1A]. Hiervan is evenwel geen sprake geweest.
4.7.5.
De omstandigheden dat de woonruimte in de huurovereenkomst niet was voorzien van een letteraanduiding en dat belanghebbende niet bekend was met het (interne) besluit van de GBA waarop de eerder gehanteerde huisnummeraanduiding [1A] was gebaseerd, doen niet af aan het in 4.7.4 gegeven oordeel. De verdergaande eisen die door belanghebbende aan de op de aanslagen opgenomen omschrijving van woonruimte zijn gesteld vinden geen steun in wet, de Verordeningen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook overigens zijn door belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Slotsom
4.8.
Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het beroep van belanghebbende dient ongegrond te worden verklaard.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank; en
  • verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J. den Boer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 13 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.