ECLI:NL:GHAMS:2014:966

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
12/00698 en 12/00699
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslagen waterschapsbelasting en zuiveringsheffing

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen aanslagen in de waterschapsbelasting en zuiveringsheffing opgelegd aan belanghebbende, die in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven op het adres [astraat] [1A] te Amsterdam. De heffingsambtenaar had aanslagen opgelegd voor de jaren 2010 en 2011, maar belanghebbende betwistte de juistheid van deze aanslagen op basis van een onjuiste adres- en woonruimteaanduiding. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de gegevens uit de GBA als uitgangspunt had genomen voor de aanslagen. Het Hof concludeerde dat de aanduiding van de woonruimte in de GBA voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was en dat er geen sprake was van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraken van de rechtbank werden bevestigd, en het Hof oordeelde dat de hogere beroepen ongegrond waren. De uitspraak is gedaan op 13 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00698 en 12/00699
13 maart 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
[X]te [Z] belanghebbende,
gemachtigde: [D]te [Q]
tegen
de uitspraken met kenmerk AWB 11/2673 en AWB 11/2674 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2011 voor het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag watersysteemheffing ingezetenen opgelegd naar een bedrag van € 81,33 en een aanslag zuiveringsheffing van € 53,04.
1.1.2.
Met dagtekening 31 maart 2011 heeft de heffingsambtenaar voor het jaar 2011 aan belanghebbende een aanslag watersysteemheffing ingezetenen opgelegd naar een bedrag van € 84,89 en een aanslag zuiveringsheffing van € 54.
1.1.3.
De hiervoor genoemde aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd ter zake van de woonruimte [astraat] [1A] te Amsterdam.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken van 16 september 2011 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraken van 2 augustus 2012 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
De tegen deze uitspraken ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 11 september 2012. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Bij brief van 16 januari 2014 heeft belanghebbende voor beide procedures nadere stukken ingestuurd, waarvan een afschrift aan de heffingsambtenaar is gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zitting behandeld de door de gemachtigde ingestelde hogere beroepen ingeschreven onder kenmerk 12/00698, 12/00699, 12/01103 t/m 12/001105 en 13/00442, alsmede het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ingeschreven onder kenmerk 13/00456. Deze hogere beroepen betreffen voor de jaren 2010, 2011 en 2012 door de heffingsambtenaar opgelegde aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing ter zake van als woonruimte in gebruik zijnde appartementen op de [astraat] [1] (kenmerk 12/00698, 12/00699, 12/01103 t/m 12/001105 en 13/00456) en [astraat][2] (kenmerk 13/00442), alle te Amsterdam. Al hetgeen in één van deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven als bewoner van [astraat] [1A], [POSTCODE] Amsterdam, gedurende de periode 1 januari 2010 tot 1 juni 2011. In de GBA is tevens opgenomen dat belanghebbende van 1 januari 2010 tot 1 januari 2010 was ingeschreven op [astraat] [1B], welke inschrijving blijkens een daarachter geplaatst teken ongedaan is gemaakt.
2.2.
Het pand [astraat] [1], eigendom van de gemachtigde, bestaat uit een [...] en een achterhuis. In het pand bevinden zich tien appartementen die door de eigenaar worden verhuurd. Belanghebbende was op 1 januari 2010 en op 1 januari 2011 een van de huurders van het appartement op de tweede verdieping [...].
2.3.
Met dagtekening 28 oktober 2010 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen aan belanghebbende ter zake van [astraat] [1B] opgelegde aanslagen voor het tijdvak september – december 2010, gedagtekend 30 september 2010. In dit bezwaar heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:
[Belanghebbende] houdt geen verblijf in [astraat] [1B] (…). [Belanghebbende] houdt verblijf in [astraat] [1A], het appartement op de tweede verdieping [...].
2.4.
Aan het appartement op de tweede verdieping [...] is krachtens het besluit [BESLUITNUMMER]van 28 maart 2011 van het dagelijks bestuur van het stadsdeel[STADSDEELNAAM] van de gemeente Amsterdam het huisnummer [1C] toegekend.

3.Geschil

Evenals bij de rechtbank is in geschil of de opgelegde aanslagen vanwege een onjuiste tenaamstelling casu quo aanduiding van de bij belanghebbende in gebruik zijnde woonruimte nietig zijn dan wel zijn opgelegd in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
De Verordening Watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht (hierna: de Verordening Watersysteemheffing) luidt – voor zover hier relevant – voor de onderhavige jaren als volgt:
“Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
(…)
b. ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtige
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.
2. De heffing wordt geheven van hen die:
a. ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onder b (…).”
4.1.2.
In artikel 1, onderdeel b, van de Verordening Watersysteemheffing, worden derhalve, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 116, aanhef en onderdeel a, van de Waterschapswet, twee afzonderlijke eisen gesteld waaraan moet zijn voldaan om als ingezetene te worden aangemerkt: het bij het begin van het kalenderjaar hebben van woonplaats in het gebied van het waterschap, waarvan moet blijken uit inschrijving in de GBA, alsmede het in dat gebied gebruik hebben van een woonruimte.
4.2.
In de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht (hierna: Verordening Zuiveringsheffing) is voor de onderhavige jaren onder meer (in overeenstemming met artikel 122d e.v. Waterschapswet) het volgende bepaald:
“Artikel 1
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.
(…)
Artikel 4
1. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid
Artikel 5
1. De heffing ter zake van woonruimten (…) is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.
2. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in lid 1 in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na aanvang van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.
3. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in lid 1 in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle overblijvende kalendermaand.
4. Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.
5. Lid 2 en 3 kunnen buiten toepassing worden gehouden indien de heffingsplichtige verhuist en vanuit deze nieuwe woonruimte eveneens afvoert.”
4.3.
Niet in geschil is dat belanghebbende aan het begin van het jaar 2010 respectievelijk 2011 in de GBA stond ingeschreven op het adres [astraat] [1A]. Evenmin is in geschil dat belanghebbende op dat moment gebruiker was van een zelfstandig in de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing te betrekken woonruimte in het pand [astraat] [1], waarin zich tien zelfstandig in deze heffingen te betrekken woonruimten bevinden.
4.4.
Belanghebbende betoogt evenwel dat de aan haar opgelegde aanslagen nietig zijn vanwege een onjuiste adres- casu quo woonruimteaanduiding. Zij woonde van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 in het appartement [astraat] [1], tweede verdieping [...], en niet in een met nr. [1A] aangeduid appartement. Zij heeft zich destijds ingeschreven bij de GBA door overlegging van de huurovereenkomst, waarin de door haar genoemde aanduiding van het appartement was opgenomen. Voor haar was niet kenbaar dat de GBA haar heeft ingeschreven als bewoner van het appartement [1A], aangezien deze letteraanduiding was gebaseerd op interne huisnummerbesluiten van de Gemeente Amsterdam. Pas het onder 2.4 vermelde besluit van 28 maart 2011 is door de Gemeente openbaar gemaakt en daarin is het appartement met ingang van die datum aangeduid met de letter [C]. Aangezien de gemachtigde (de eigenaar van het pand) al langer met de heffingsambtenaar in discussie was over de juiste aanduiding van de in het pand [astraat] [1] gelegen appartementen, had de heffingsambtenaar niet mogen afgaan op de in de GBA opgenomen gegevens, zo stelt belanghebbende. Om die reden zijn de onderhavige aanslagen nietig vanwege een onjuiste aanduiding van de woonruimte. Bovendien zijn zij opgelegd in strijd met het verbod van willekeur en/of het rechtszekerheidsbeginsel. Aldus belanghebbende.
4.5.
De rechtbank heeft in haar uitspraak met kenmerk 11/2673 inzake de voor het jaar 2010 opgelegde aanslagen onder meer het volgende overwogen over het geschil:
“5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het heffen van watersysteemheffing op grond van de Verordening Watersysteemheffing verplicht is de gegevens uit de GBA tot uitgangspunt te nemen. Uit de gegevens van de GBA is de rechtbank gebleken dat eiseres aan het begin van het belastingjaar 2010 stond ingeschreven op het adres [astraat] [1A]. Voorts is niet in geschil dat eiseres op dat moment gebruiker was van het als zodanig geregistreerde appartement. Gelet hierop was verweerder naar het oordeel van de rechtbank gerechtigd om eiseres als ingezetene aan te slaan voor watersysteemheffing voor het belastingjaar 2010. Voor de vraag of verweerder eiseres aan kon slaan voor zuiveringsheffing is op grond van de Verordening Zuiveringsheffing van belang of eiseres gedurende het belastingjaar 2010 gebruiker was van de ruimte bekend als [astraat] [1A]. Nu dit feit tussen partijen niet in geschil is was verweerder eveneens gerechtigd eiseres een aanslag zuiveringsheffing voor het belastingjaar 2010 op te leggen. Het antwoord op de vraag of het appartement van eiseres terecht onder de letter [A] staat geregistreerd in de GBA maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers niet is gebleken dat verweerder eiseres ook onder een ander nummer heeft aangeslagen voor de waterschapsbelasting, noch dat verweerder ook andere bewoners van het pand [astraat] [1] heeft aangeslagen als ingezetene of gebruiker van het appartement [astraat] [1A]. De vraag of verweerder van zijn door eiseres gestelde bevoegdheid gebruik gaat maken eiseres met drie jaar terugwerkende kracht aan te slaan voor het adres [astraat] [1C], wat daarvan ook zij, betreft een mogelijke toekomstige gebeurtenis en ligt niet aan de rechtbank ter beoordeling voor.”
4.6.
De rechtbank heeft in haar uitspraak met kenmerk 11/2674 inzake de voor het jaar 2011 opgelegde aanslagen inhoudelijk gelijkluidende oordelen gegeven. De rechtbank heeft in die uitspraak (onderdeel 2) voorts overwogen dat, aangezien uit de GBA volgt dat belanghebbende met ingang van 1 juni 2011 niet meer woonachtig is op het adres [astraat] [1A], de heffingsambtenaar de aanslag zuiveringsheffing ambtshalve heeft verminderd met € 31,50 met betrekking tot de maanden juni tot en met december 2011, zodat het geschil inzake de aanslag zuiveringsheffing 2011 zich uiteindelijk beperkt tot de vraag of belanghebbende terecht voor de maanden januari tot en met mei 2011 voor het adres [astraat] [1A] is betrokken in de zuiveringsheffing.
4.7.1.
De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat de onder 4.1.1 weergegeven definitie van het begrip ‘ingezetene’ in de Verordening Watersysteemheffing (in overeenstemming met artikel 116, onderdeel a, Waterschapswet) meebrengt dat de heffingsambtenaar de inschrijving in de GBA tot uitgangspunt dient te nemen voor de beantwoording van de vraag welke natuurlijke personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap. Daarnaast is het de heffingsambtenaar naar ’s Hofs oordeel toegestaan de in de GBA opgenomen gegevens tot uitgangspunt te nemen bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het tweede vereiste van de definitie van het begrip ‘ingezetene’ (het gebruik hebben van een woonruimte); hetzelfde heeft te gelden voor de zuiveringsheffing (bij de beantwoording van de vraag wie het gebruik heeft van woonruimte in de zin van de Verordening zuiveringsheffing).
4.7.2.
Aan de inschrijving in de GBA mag de heffingsambtenaar in beginsel het vermoeden ontlenen dat deze in overeenstemming is met de feitelijke situatie van het gebruik van de woonruimte, tenzij sprake is van feiten of omstandigheden die tot een andere conclusie dienen te leiden. Hetzelfde heeft te gelden voor de in de GBA opgenomen omschrijving van die woonruimte: in beginsel mag de heffingsambtenaar afgaan op de in de GBA opgenomen aanduiding van de woonruimte, tenzij hem voorafgaand aan de vaststelling van de aanslagen feiten of omstandigheden zijn gebleken die dienen te leiden tot een andere aanduiding voor de in de heffing te betrekken woonruimte. Het hierbij toe te passen criterium is of met de op de aanslagen opgenomen woonruimteaanduiding voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar is dat deze betrekking heeft op de woonruimte die door hem of haar in de onderhavige periodes werd gebruikt; eventuele (geringe) verschillen tussen de aanduiding van de woonruimte in de GBA en de door belanghebbende zelf gehanteerde aanduiding van de woonruimte die aan deze kenbaarheid geen afbreuk doen, leiden derhalve niet tot de door belanghebbende bepleite nietigheid van de aanslagen.
4.7.3.
Gelet op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval is met de aanduiding ‘[astraat] [1A]’ naar het oordeel van het Hof voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar dat het hierbij de door belanghebbende gedurende de periode 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 gebruikte woonruimte betrof. De omstandigheid dat de woonruimte in de huurovereenkomst niet was voorzien van een letteraanduiding, maakt dit niet anders; dit nog daargelaten de omstandigheid dat de gemachtigde in het onder 2.3 vermelde bezwaarschrift zelf heeft aangegeven dat belanghebbende verblijf hield in “[astraat] [1A], het appartement op de tweede verdieping [...]”. Ook de omstandigheid dat het huisnummer van de woonruimte van belanghebbende op 28 maart 2011 is gewijzigd van [1A] in [1C], brengt in dit geval niet mee dat het daardoor voor belanghebbende redelijkerwijs niet kenbaar zou zijn dat de op de aanslagen voor 2011 als ‘[1A]’ aangeduide woonruimte de door haar gebruikte woonruimte betreft. Op de voor die aanslagen geldende peildatum 1 januari 2011 was immers nog geen sprake van een in de GBA in [1C] hernummerde woonruimte.
4.7.4.
De verdergaande eisen die door belanghebbende aan de op de aanslagen opgenomen omschrijving van woonruimte zijn gesteld vinden geen steun in wet, de Verordeningen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook overigens zijn door belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur; het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank hierover in onderdeel 5 (laatste twee volzinnen) van haar uitspraak heeft overwogen.
Slotsom
4.8.
Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat de hogere beroepen ongegrond zijn. De uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J. den Boer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 13 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.