ECLI:NL:GHAMS:2014:93

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
23-004027-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal door gebrek aan bewijs van wegnemingshandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van diefstal van een portemonnee met daarin persoonlijke bezittingen, waaronder een ID-kaart en een pinpas. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 4 augustus 2013 te De Rijp. Tijdens de zittingen op 14 november 2013 en 9 januari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord.

De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis van de kinderrechter, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte. De raadsman stelde dat er geen bewijs was voor de wegnemingshandeling die vereist is voor diefstal, en dat de verdachte in plaats daarvan had moeten worden aangeklaagd voor heling, wat niet was gebeurd. Daarnaast werd er een onrechtmatige fouillering van de verdachte aangevoerd, wat volgens de raadsman zou leiden tot uitsluiting van het bewijs.

Het hof oordeelde dat, hoewel de getuigenverklaringen van de politie en ter terechtzitting de overtuiging gaven dat de verdachte de portemonnee onrechtmatig in zijn bezit had, er geen bewijs was dat de verdachte de portemonnee had weggenomen. De tenlastelegging bevatte enkel diefstal, en aangezien er geen bewijs was voor de wegnemingshandeling, werd de verdachte vrijgesproken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de diefstal.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters D. Radder, M.J.G.B. Heutink en M.R. Cox, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

parketnummer: 23-004027-13
datum uitspraak: 23 januari 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 15-142694-13 en 15-750034-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2013 en 9 januari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 augustus 2013 te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin onder andere een
ID-kaart en/of een pinpas en/of geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich niet met het vonnis verenigt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de bewijsmiddelen, te weten de in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen.

Vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de wegnemingshandeling niet kan worden vastgesteld waardoor er, juridisch gezien geen sprake kan zijn van diefstal, maar van heling. Heling is niet aan de verdachte ten laste gelegd.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is geweest van een onrechtmatige fouillering van de verdachte, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. Dit betekent dat het bewijs verkregen uit de fouillering dient te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen van
[getuige 1] en [getuige 2] heeft het hof de overtuiging gekregen dat de verdachte bij zijn aanhouding de portemonnee met inhoud van aangever [aangever] onrechtmatig in zijn bezit had. Op geen enkele wijze wordt echter uit het dossier duidelijk hoe de portemonnee uit het bereik van de aangever is geraakt. Op basis van de inhoud van het dossier is geen bewijs voor een wegnemingshandeling door verdachte. Nu de tenlastelegging alleen de diefstal bevat dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Gelet op de vrijspraak, behoeft hetgeen de raadsman subsidiair heeft aangevoerd, geen bespreking.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Haarlem van 2 september 2011 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van 6 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 14 augustus 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Haarlem van 2 september 2011, parketnummer 15-750034-11, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van 6 uren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2014.
[...]