In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van diefstal van een portemonnee met daarin persoonlijke bezittingen, waaronder een ID-kaart en een pinpas. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 4 augustus 2013 te De Rijp. Tijdens de zittingen op 14 november 2013 en 9 januari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord.
De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis van de kinderrechter, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte. De raadsman stelde dat er geen bewijs was voor de wegnemingshandeling die vereist is voor diefstal, en dat de verdachte in plaats daarvan had moeten worden aangeklaagd voor heling, wat niet was gebeurd. Daarnaast werd er een onrechtmatige fouillering van de verdachte aangevoerd, wat volgens de raadsman zou leiden tot uitsluiting van het bewijs.
Het hof oordeelde dat, hoewel de getuigenverklaringen van de politie en ter terechtzitting de overtuiging gaven dat de verdachte de portemonnee onrechtmatig in zijn bezit had, er geen bewijs was dat de verdachte de portemonnee had weggenomen. De tenlastelegging bevatte enkel diefstal, en aangezien er geen bewijs was voor de wegnemingshandeling, werd de verdachte vrijgesproken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de diefstal.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters D. Radder, M.J.G.B. Heutink en M.R. Cox, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting.