ECLI:NL:GHAMS:2014:924

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
12/00417
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de heffing van precariobelasting in verband met tijdelijke verkeersmaatregelen en parkeerapparatuurplaatsen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder de aanslag precariobelasting voor het jaar 2010, opgelegd aan de belanghebbende, gegrond verklaard en de aanslag verminderd van € 12.468,54 naar € 2.557,80. De heffingsambtenaar was van mening dat de aanslag correct was opgelegd, terwijl de belanghebbende betoogde dat de locatie waar de aanslag op was gebaseerd, niet meer als parkeerplaats kon worden aangemerkt door de tijdelijke verkeersmaatregelen (TVM) die waren getroffen. Het Hof oordeelde dat de locatie na de plaatsing van de E7-borden niet meer als parkeerplaats kon worden beschouwd, omdat het parkeren daar tijdelijk verboden was. Hierdoor was er geen basis voor het heffen van precariobelasting volgens de geldende verordening. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 12/00417
30 januari 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/3860 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[belanghebbende] gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2010 met nummer [nr] een aanslag precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 12.468,54.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 juni 2011, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 27 april 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot € 2.557,80.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 mei 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1.
Belanghebbende exploiteert een bouwonderneming. In 2010 heeft zij in het kader van de restauratie van de [plaats1] aan de [straat] te Amsterdam een tijdelijke objectvergunning aangevraagd en verkregen tot het onder andere plaatsen van objecten op de openbare weg (straat: [straat], perceelnummer: [nr] achterzijde [plaats]) aan de achterzijde van de [plaats1]. De objecten mochten onder andere geplaatst worden op vier parkeervakken (hierna: de locatie).
2.2.
Voordat de hierna te melden maatregel werd getroffen mocht en kon op de vier tot de locatie behorende parkeervakken worden geparkeerd tegen voldoening van parkeerbelasting. Hiertoe is zogenoemde parkeerapparatuur aanwezig. Gedurende de duur van de restauratie is voor de locatie een tijdelijke verkeersmaatregel (hierna: TVM) getroffen op grond waarvan E7-verkeersborden (gelegenheid voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen) zijn geplaatst. De locatie is op enig moment omheind door een schutting. De E7-borden waren nadien van buiten de omheining niet meer zichtbaar.
2.3.
De omstreden aanslag precariobelasting is belanghebbende kenbaar gemaakt door middel van een op 31 maart 2011 gedagtekend aanslagbiljet. Het aanslagbiljet vermeldt:
Specificatienummer
Objectadres
Omschrijving
[nr]
[straat]
BOUWTARIEF (week)
> [plaats] schutting
[nr]
[straat]
Parkeerapparatuurplaats (dag. 10 m2)
> [plaats] schutting
[nr]
[straat] Parkeerapparatuurplaats (dag. 10 m2)
[plaats] schutting
[nr]
[straat]
BOUWTARIEF (week)
> [plaats] schutting
Specificatienummer
Tijdvak
Aantal Eenheden
Bedrag van de aanslag
[nr]
20-09 t/m 02-11
70,00
€ 720,30
[nr]
20-09 t/m 02-11
4,00
€ 6.320,16
[nr]
03-11 t/m 31-12
2,00
€ 4.237,38
[nr]
03-11 t/m 31-12
90,00
€ 1.190,70
Totaal te betalen
€ 12.468,54

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder):
“4.1.1. Op grond van artikel 228 van de Gemeentewet kan een gemeente ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond een precariobelasting heffen.
4.1.2.
Op grond van artikel 4 van de Precariobelastingverordening stadsdeel Amsterdam- Centrum 2006 [Hof: hierna: de Verordening 2006] wordt de belasting geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
4.1.3.
De tarieventabel voor het jaar 2010 behorende bij de Verordening vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
1. Bouwtariefm2 jaar - 37,50
m2 week - 1,47
a) Voor de door bouwmaterialen, grond of zand, keten, loodsen, bouwwerktuigen (waaronder begrepen rails en kraanbanen) en stellingen ingenomen of door schuttingen en omheiningen afgesloten oppervlakte.
(…)
9. Tijdelijk gebruik van parkeerapparatuurplaatsen
9.1.
Parkeerapparatuurplaats (10 m2) dag 35,91
(…)”
4.1.4.
De Parkeerverordening 2009 van de gemeente Amsterdam vermeldt – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
(…)
y. parkeerplaats: plaats op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop parkeren niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
z. parkeerapparatuurplaats: parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven; (…)”
4.2.
Eiseres heeft voor de parkeerapparatuurplaatsen voor de duur van de restauratie een TVM aangevraagd. Als gevolg van de TVM zijn E7-verkeersborden nabij de parkeerapparatuurplaatsen geplaatst. Als gevolg van de E7-verkeersborden is het verboden om op deze vier nu als laad- en losplaatsen aangeduide plaatsen te parkeren. Nu het verboden is te parkeren, is niet langer sprake van een parkeerplaats als bedoeld in artikel 1 onder y van de Parkeerverordening 2009. Nu geen sprake meer is van een parkeerplaats in de zin van de Parkeerverordening 2009, is tevens niet langer sprake van een parkeerapparatuurplaats als bedoeld in de Parkeerverordening 2009. Verweerder heeft daarom ten onrechte het tarief voor een parkeerapparatuurplaats toegepast. Anders dan verweerder betoogt, doet het tijdelijke karakter van de TVM niet aan dit oordeel af. Daarbij overweegt de rechtbank dat in de tarieventabel juist ook een tarief voor niet-parkeerapparatuurplaatsen is vermeld. In situaties waarin geen TVM is aangevraagd, behouden de plaatsen hun status als parkeerapparatuurplaats en kan wel een ander tarief speciaal voor parkeerapparatuurplaatsen worden toegepast. Nu reeds op grond van voormelde het algemene door eiseres bepleite tarief moet worden toegepast, behoeft het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel geen bespreking.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de laad- en losplaatsen 10 m2 per stuk gerekend moet worden. De aanslag dient voor een totale periode van 15 weken op het volgende bedrag te worden vastgesteld:
2 plaatsen (20m2) x 15 x € 1,47 : € 441
2 plaatsen (20m2) x 7 x € 1,47 : € 205,80
Specificatienummer [nr] : € 720,30
Specificatienummer [nr] :
€ 1.190,70 +
Totaal : € 2.557,80
4.4.
Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep gegrond verklaard.”

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof de hoogte van de aanslag precariobelasting in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aanslag berekend dient te worden naar het “
bouwtarief”( nr. 1 van de tarieventabel voor het jaar 2010 behorende bij de Verordening, hierna: de tabel) – gelijk belanghebbende verdedigt – dan wel naar het tarief voor het “
tijdelijk gebruik van parkeerapparatuurplaatsen” (nr. 9.1 van de tabel) – zoals de heffingsambtenaar verdedigt. Niet in geschil is dat indien het standpunt van belanghebbende juist is de aanslag dient te worden verminderd tot het door de rechtbank berekende bedrag van € 2.557,80.
4.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De precariobelasting over het jaar 2010 wordt geheven op grond van de Verordening 2006 en de daarbij behorende tabel. Naast de door de rechtbank geciteerde delen uit de Verordening 2006 en de tabel is in dezen nog van belang dat ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de Verordening 2006 onder “parkeerapparatuurplaats” wordt verstaan: “een parkeerplaats waarvoor een belasting wordt geheven, behorende bij de parkeerapparatuur”.
5.2.
De Verordening 2006 is met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken en vervangen door de Precariobelastingverordening stadsdeel Centrum 2013 (hierna: de Verordening 2013). Artikel 1 van laatstgenoemde verordening luidt, voor zover hier van belang:
“1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
i. Parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, ter zake waarvan een belasting kan worden geheven dan wel een parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, waarop parkeren tijdelijk ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden of niet mogelijk is door fysieke omstandigheden (hekken, omheiningen, paaltjes e.d.)”
5.3.
In de toelichting van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum aan de stadsdeelraad bij de voordracht waarin de onder 5.2. gemelde intrekking en vervanging wordt voorgesteld (publicaties Stadsdeelbestuur 2012, Stadsdeelraad, Vergaderstukken/Voordrachten, 27 november 2012-4d (http://www.bestuur.centrum.amsterdam.nl/
Bestuursarchief/2012/Stadsdeelraad/Voordrachten/RAVD20121030Begroting-VDprecario.pdf)) – hierna: de toelichting – is het volgende opgenomen:
“Parkeerapparatuurplaats
Het afzetten van parkeerplaatsen (E7 bord) is vergunningverplichtig en daarvoor worden leges in rekening gebracht. Over het daadwerkelijk gebruik van die parkeerplaatsen wordt daarnaast precario geheven. In verband met een recente gerechtelijke uitspraak is het nodig de omschrijving van parkeerapparatuurplaats in de Precariobelastingverordening aan te passen. Door het plaatsen van een E7-bord is het volgens wettelijk voorschrift verboden te parkeren, waardoor het geen parkeerplaats meer is en dus ook geen parkeerapparatuurplaats waarvoor precariobelasting geheven kan worden. Door aanpassing van de definitie van de parkeerapparatuur in de verordening kan, ingeval het parkeren ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden, er toch sprake zijn precarioheffing.
Artikel 1j
Parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor een belasting wordt geheven, behorende
bij de parkeerapparatuur.
wordt gewijzigd in:
Parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, ter zake
waarvan een belasting kan worden geheven dan wel een parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, waarop parkeren tijdelijk ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden of niet mogelijk is door fysieke omstandigheden (hekken, omheiningen, paaltjes e.d.);”
Het Hof merkt daarbij op dat de verwijzing in de toelichting naar artikel 1j een kennelijke misslag is en klaarblijkelijk bedoeld is artikel 1i.
5.4.
Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat de “recente gerechtelijke uitspraak” in de toelichting de in het onderhavige hoger beroep aan de orde zijnde uitspraak van de rechtbank is.
5.5.
Het treffen van verkeersmaatregelen zoals de onderhavige TVM en de plaatsing van de E7-borden hebben tot gevolg gehad dat het op de locatie tijdelijk verboden werd te parkeren.
5.6.
Uit de toelichting volgt dat de stadsdeelraad zich - conform een uitspraak van de rechtbank Haarlem - thans op het standpunt stelt dat plekken waarop volgens wettelijk voorschrift niet geparkeerd mocht worden niet als parkeerplaatsen in de zin van artikel 1, onderdeel i, van de Verordening 2006 konden worden aangemerkt. Alsdan was derhalve evenmin sprake van een parkeerapparatuurplaats in de zin van de Verordening 2006 zodat geen precariobelasting naar het tarief bedoeld onder 9.1. van de tabel kon worden geheven. Uit de toelichting volgt tevens dat – in de visie van de stadsdeelraad - de vervanging van de Verordening 2006 door de Verordening 2013 noodzakelijk was om het alsnog mogelijk te maken precariobelasting te heffen naar laatstbedoeld tarief voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven parkeerplekken waarop niet mocht of kon worden geparkeerd (zoals die op de locatie).
5.7.
Het Hof deelt de in de toelichting neergelegde visie van de stadsdeelraad. De locatie is derhalve na het treffen van de TVM en de plaatsing van de E7-borden niet (meer) aan te merken als een parkeerplaats in de zin van artikel 1, onderdeel i, van de Verordening 2006 zodat op basis van de Verordening 2006 geen precario naar het tarief als bedoeld onder 9.1 van de tabel mocht worden geheven.
De omstandigheid dat de E7-borden op enig moment van buiten de omheining niet meer zichtbaar waren maakt de locatie niet alsnog tot een parkeerplaats in de zin van artikel 1, onderdeel i, van de Verordening. Daarbij merkt het Hof nog op dat tot de voorwaarden waaronder de tijdelijke objectvergunning is verleend behoort dat “het niet is toegestaan (…) om voertuigen achter de schutting of bouwhekken te plaatsen anders dan voor het laden en lossen van materiaal”.
5.8.
Uit het vorenstaande volgt dat ten onrechte is geheven naar het tarief voor het “tijdelijk gebruik van parkeerapparatuurplaatsen”. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Het beroep op het vertrouwensbeginsel behoeft geen behandeling.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

In hoger beroep is niet gebleken van kosten die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling.

7.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 466.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 30 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.