Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
€ 2.187,52 omdat hij dit bedrag - dat betrekking heeft op de premies over de periode september tot en met december 2010 - bij wege van bestuursrechtelijke premie middels het CJIB is verschuldigd aan het College van Zorgverzekeringen. Ten slotte heeft [appellant] betwist dat hij aan Zilveren Kruis Achmea de gevorderde buitengerechtelijke kosten is verschuldigd aangezien door Zilveren Kruis Achmea niet meer is gedaan dan het verzenden van een enkele aanmaning en het opstellen van een standaarddagvaarding.
De stelling van [appellant] dat hij in de jaren 2009 en 2010, de periode waarop de gevorderde premies zien, was verzekerd bij Ander Zorg, is door Zilveren Kruis Achmea gemotiveerd betwist en door [appellant] verder niet onderbouwd, daargelaten wat zulks zou betekenen. De premiebetaling over de periode vanaf 1 januari 2012 kan immers niet als zodanig dienen. Verder ontbreekt ook in dit verband een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod. Bovendien staat deze stelling zonder toelichting, die ontbreekt, op gespannen voet met de door Zilveren Kruis Achmea onderbouwde en door [appellant] niet gemotiveerd betwiste stelling dat [appellant] buiten rechte het standpunt heeft betrokken dat hij met zijn gezin gedurende de jaren 2009 en 2010 in het buitenland woonde en in Nederland geen verzekeringsplicht had.
[appellant] betoogt dat uit zijn productie 5, de zogenoemde Specificatie eindafrekening wanbetaler, valt af te leiden dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) voor de periode september tot en met december 2010 een bedrag van
€ 2.187,52 aan hem in rekening heeft gebracht en dat dit bedrag door hem is betaald. [appellant] heeft aangevoerd dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op hetgeen Zilveren Kruis Achmea van hem heeft gevorderd.
CVZ is tot invordering van premie overgegaan vanaf september 2010 tot en met mei 2011, nadat Zilveren Kruis Achmea [appellant] bij brief van 17 augustus 2010 wegens wanbetaling bij het CVZ had aangemeld. [appellant] is door Zilveren Kruis Achmea met ingang van 1 juni 2011 bij CVZ afgemeld als wanbetaler. Daarna heeft CVZ blijkens genoemde specificatie de bestuursrechtelijke premie gecorrigeerd naar de standaardpremie. CVZ besluit de eindafrekening met een totaal over genoemde periode groot € 3.974,32, via het CJIB te betalen.
Het bedrag groot € 2.187,52 betreft, naar de specificatie en de brieven die het CVZ voordien aan [appellant] zond, de bestuursrechtelijke premie voor de laatste vier maanden van 2010 en dus niet alleen de eerder aan Zilveren Kruis Achmea verschuldigde premie maar ook de wettelijk voorziene verhoging. Anders dan Zilveren Kruis Achmea heeft aangevoerd, valt uit genoemde specificatie niet zonder meer op te maken dat CVZ het standpunt heeft gehandhaafd dat [appellant] over de periode september tot en met december 2010 bestuursrechtelijke premie is verschuldigd. Ook valt uit de eindafrekening niet op te maken dat het verschuldigde bedrag door CVZ is geïnd. De betalingsherinneringen gedagtekend 13 januari 2011, 20 februari en 6 maart 2011 die betrekking hebben op de premies van oktober, november respectievelijk december 2010, wijzen niet op inning.
Het hof kan tegen deze achtergrond niet uitsluiten dat enig bedrag in mindering moet worden gebracht op de vordering van Zilveren Kruis Achmea. Zo daarvoor zou moeten worden gekozen, dan is vervolgens niet zonder meer duidelijk of een bedrag van € 2.187,52 dan wel enig ander, lager bedrag in mindering moet worden gebracht. Zilveren Kruis Achmea heeft daarom toe te lichten of zij over de periode september tot en met december 2010 nog gerechtigd is premie van [appellant] in te vorderen, alsmede of en in hoeverre het bedrag groot € 2.187,52 in mindering dient te strekken op het door haar gevorderde bedrag.
Het hof zal haar de gelegenheid bieden zich daarover bij akte uit te laten. [appellant] mag bij antwoordakte op de door Zilveren Kruis Achmea verstrekte inlichtingen reageren.