ECLI:NL:GHAMS:2014:913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
200.116.557-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgverzekering en premieschuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin Zilveren Kruis Achmea werd toegewezen in haar vordering tot betaling van premieschuld. [appellant] had een zorgverzekering afgesloten voor zichzelf en zijn gezinsleden, maar betwistte de vordering van Zilveren Kruis Achmea. Hij stelde dat hij de verzekering had opgezegd en dat de verzekeraar eerder had moeten beëindigen vanwege oplopende premieschuld. Het hof oordeelde dat de opzegging van de verzekering niet was aanvaard, omdat Zilveren Kruis Achmea de opzeggingsbrief niet had ontvangen. Het hof verwierp ook het argument van [appellant] dat hij in de jaren 2009 en 2010 niet verzekerd was, omdat hij in het buitenland woonde. Het hof gaf Zilveren Kruis Achmea de gelegenheid om haar vordering verder toe te lichten, met name over de premieschuld van € 2.187,52 die [appellant] aan het College voor Zorgverzekeringen had betaald. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.116.557/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1304761 / HA EXPL 11-640
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat mr. R.V.H. Jonker te Amsterdam;
de naamloze vennootschapZILVEREN KRUIS ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.A. van den Berg te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Zilveren Kruis Achmea genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 april 2012, hersteld bij exploot van 20 augustus 2012, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, Sector Kanton, Locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 25 januari 2012, gewezen onder bovenvermeld zaak- en rolnummer tussen [appellant] als gedaagde en Zilveren Kruis Achmea als eiser.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord, met producties,
- akte uitlating producties van de zijde van [appellant].
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en gevorderd dat Zilveren Kruis Achmea in haar vorderingen niet ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat deze vorderingen zullen worden afgewezen, althans worden verminderd op de wijze zoals aangeduid in de memorie van grieven, met veroordeling van Zilveren Kruis Achmea in de kosten van het geding in beide instanties.
Zilveren Kruis Achmea heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het hoger beroep.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
Het gaat in dit geding om het volgende.
2.2.
[appellant] heeft bij Zilveren Kruis Achmea voor zichzelf en zijn gezinsleden - zijn echtgenote en twee kinderen - een zorgverzekering afgesloten.
2.3.
In dit geding vordert Zilveren Kruis Achmea van [appellant] de door hem voor deze verzekering verschuldigde premiebetalingen over de jaren 2009 en 2010 ten belope van in hoofdsom een bedrag van € 6.836,16, te vermeerderen met rente en met de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 833,00 incl. BTW. De kantonrechter heeft deze vordering bij het bestreden vonnis toegewezen, nadat deze onweersproken was gebleven.
2.4.
[appellant] voert met zijn grieven in hoger beroep - samengevat - primair aan dat hij de betreffende verzekering bij brief van 10 januari 2007 aan Zilveren Kruis Achmea heeft opgezegd, en subsidiair dat Zilveren Kruis Achmea gehouden was om, vanwege het oplopen van de premieschuld, de verzekering eerder te beëindigen. Meer subsidiair stelt [appellant] dat hetgeen door hem aan Zilveren Kruis Achmea is verschuldigd, dient te worden verminderd met (in hoofdsom) een bedrag van
€ 2.187,52 omdat hij dit bedrag - dat betrekking heeft op de premies over de periode september tot en met december 2010 - bij wege van bestuursrechtelijke premie middels het CJIB is verschuldigd aan het College van Zorgverzekeringen. Ten slotte heeft [appellant] betwist dat hij aan Zilveren Kruis Achmea de gevorderde buitengerechtelijke kosten is verschuldigd aangezien door Zilveren Kruis Achmea niet meer is gedaan dan het verzenden van een enkele aanmaning en het opstellen van een standaarddagvaarding.
2.5.
Zilveren Kruis Achmea heeft gemotiveerd betwist dat zij van [appellant] de opzeggingsbrief van 10 januari 2007 heeft ontvangen. Zilveren Kruis Achmea heeft eveneens gemotiveerd betwist dat zij gehouden zou zijn geweest de verzekering met [appellant] eerder te beëindigen. Zilveren Kruis Achmea stelt dat de buitengerechtelijke werkzaamheden zijn gespecificeerd in het als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde overzicht.
2.6.
Ten aanzien van het primaire verweer van [appellant] oordeelt het hof dat de opzegging die [appellant] bij schrijven van 10 januari 2007 aan Zilveren Kruis Achmea stelt te hebben toegezonden op grond van het bepaalde in art. 3:37 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) slechts haar werking heeft gehad indien deze opzegging Zilveren Kruis Achmea destijds daadwerkelijk heeft bereikt. Nu dit door Zilveren Kruis Achmea gemotiveerd is betwist en een gespecificeerd bewijsaanbod ter zake van de ontvangst van de brief ontbreekt, zal dit verweer worden gepasseerd.
2.7.
Ook het verweer van [appellant] dat Zilveren Kruis Achmea de verzekering eerder had moeten beëindigen wordt door het hof verworpen. Zoals Zilveren Kruis Achmea terecht heeft aangevoerd, dient de door [appellant] bij haar afgesloten verzekering te worden aangemerkt als een verplichte verzekering uit hoofde van de Zorgverzekeringswet. Het betoog van [appellant] valt bezwaarlijk in overeenstemming te brengen met de systematiek die is voorzien in de Zorgverzekeringswet. Dat geldt ook als in aanmerking wordt genomen dat Zilveren Kruis Achmea krachtens artikel 9.3 de zorgverzekering had kunnen beëindigen. Het hof verwerpt daarom dit betoog.
De stelling van [appellant] dat hij in de jaren 2009 en 2010, de periode waarop de gevorderde premies zien, was verzekerd bij Ander Zorg, is door Zilveren Kruis Achmea gemotiveerd betwist en door [appellant] verder niet onderbouwd, daargelaten wat zulks zou betekenen. De premiebetaling over de periode vanaf 1 januari 2012 kan immers niet als zodanig dienen. Verder ontbreekt ook in dit verband een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod. Bovendien staat deze stelling zonder toelichting, die ontbreekt, op gespannen voet met de door Zilveren Kruis Achmea onderbouwde en door [appellant] niet gemotiveerd betwiste stelling dat [appellant] buiten rechte het standpunt heeft betrokken dat hij met zijn gezin gedurende de jaren 2009 en 2010 in het buitenland woonde en in Nederland geen verzekeringsplicht had.
2.8.
Met betrekking tot de premie die Zilveren Kruis Achmea heeft gevorderd over de periode september tot en met december 2010, doet zich een complicatie voor.
[appellant] betoogt dat uit zijn productie 5, de zogenoemde Specificatie eindafrekening wanbetaler, valt af te leiden dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) voor de periode september tot en met december 2010 een bedrag van
€ 2.187,52 aan hem in rekening heeft gebracht en dat dit bedrag door hem is betaald. [appellant] heeft aangevoerd dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op hetgeen Zilveren Kruis Achmea van hem heeft gevorderd.
CVZ is tot invordering van premie overgegaan vanaf september 2010 tot en met mei 2011, nadat Zilveren Kruis Achmea [appellant] bij brief van 17 augustus 2010 wegens wanbetaling bij het CVZ had aangemeld. [appellant] is door Zilveren Kruis Achmea met ingang van 1 juni 2011 bij CVZ afgemeld als wanbetaler. Daarna heeft CVZ blijkens genoemde specificatie de bestuursrechtelijke premie gecorrigeerd naar de standaardpremie. CVZ besluit de eindafrekening met een totaal over genoemde periode groot € 3.974,32, via het CJIB te betalen.
Het bedrag groot € 2.187,52 betreft, naar de specificatie en de brieven die het CVZ voordien aan [appellant] zond, de bestuursrechtelijke premie voor de laatste vier maanden van 2010 en dus niet alleen de eerder aan Zilveren Kruis Achmea verschuldigde premie maar ook de wettelijk voorziene verhoging. Anders dan Zilveren Kruis Achmea heeft aangevoerd, valt uit genoemde specificatie niet zonder meer op te maken dat CVZ het standpunt heeft gehandhaafd dat [appellant] over de periode september tot en met december 2010 bestuursrechtelijke premie is verschuldigd. Ook valt uit de eindafrekening niet op te maken dat het verschuldigde bedrag door CVZ is geïnd. De betalingsherinneringen gedagtekend 13 januari 2011, 20 februari en 6 maart 2011 die betrekking hebben op de premies van oktober, november respectievelijk december 2010, wijzen niet op inning.
Het hof kan tegen deze achtergrond niet uitsluiten dat enig bedrag in mindering moet worden gebracht op de vordering van Zilveren Kruis Achmea. Zo daarvoor zou moeten worden gekozen, dan is vervolgens niet zonder meer duidelijk of een bedrag van € 2.187,52 dan wel enig ander, lager bedrag in mindering moet worden gebracht. Zilveren Kruis Achmea heeft daarom toe te lichten of zij over de periode september tot en met december 2010 nog gerechtigd is premie van [appellant] in te vorderen, alsmede of en in hoeverre het bedrag groot € 2.187,52 in mindering dient te strekken op het door haar gevorderde bedrag.
Het hof zal haar de gelegenheid bieden zich daarover bij akte uit te laten. [appellant] mag bij antwoordakte op de door Zilveren Kruis Achmea verstrekte inlichtingen reageren.
2.9.
De door Zilveren Kruis Achmea gevorderde rente over het toe te wijzen bedrag zal, nu deze rente als zodanig door [appellant] niet is betwist, te zijner tijd worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, nu Zilveren Kruis Achmea naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat de werkzaamheden waarvoor zij een vergoeding vordert de gebruikelijke werkzaamheden voorafgaand aan een procedure te boven zijn gegaan.
2.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 22 april 2014 voor de hierboven in rechtsoverweging 2.8 bedoelde akte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, P.W.A. van Geloven en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.