ECLI:NL:GHAMS:2014:898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
12/01102
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag waterschapsbelasting in verband met adressering

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag waterschapsbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De aanslag, gedateerd op 31 december 2010, werd verzonden naar een appartement in Amsterdam, dat slechts met een huisnummer en een letter was aangeduid. Belanghebbende stelde dat de aanslag niet op het juiste adres was bezorgd, omdat de toevoeging van de letter aan het huisnummer niet gepubliceerd was. De rechtbank had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat, hoewel de adressering niet volledig correct was, de onvolkomenheid zo gering was dat er geen misverstand kon bestaan over de bestemming van het aanslagbiljet. Het Hof stelde vast dat belanghebbende op het moment van de aanslag ingeschreven stond op het adres waar de aanslag naartoe was gestuurd. De gemachtigde van belanghebbende, die tevens eigenaar was van het pand, had verklaard dat de post door de bewoners zelf werd gesorteerd. Het Hof concludeerde dat de aanslag redelijkerwijs als bezorgd kon worden beschouwd, ondanks de formele onvolkomenheid in de adressering.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 februari 2014, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 12/01102
26 februari 2014
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te[Z], belanghebbende,
de gemachtigde: [D 2]te [Q],
tegen
de uitspraak met kenmerk AWB 12/120 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 4 oktober 2012 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 december 2010 voor de maand december van het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag waterschapsbelasting (zuiveringsheffing woonruimte) ad € 13,26 opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 30 november 2011 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 4 oktober 2012 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 november 2012, aangevuld bij brief van 23 november 2012. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 7 oktober 2013 zijn partijen uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 4 december 2013. Op 15 oktober 2013 is van de gemachtigde een nader stuk ontvangen, door hem aangeduid als ‘conclusie van repliek’. Van dit stuk is een afschrift naar de wederpartij gezonden.
1.6.
Van het onderzoek ter zitting op 4 december 2013 is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
2.2.
Blijkens een tot de stukken behorende kopie van het aanslagbiljet is de aanslag opgelegd aan belanghebbende op het adres [A-STRAAT][1] [A], [POSTCODE] Amsterdam.
2.3.
De gemachtigde is eigenaar van het pand [A-STRAAT][1], waarin zich 10 woonruimten/appartementen bevinden. De woonruimten hebben alle het huisnummer [1] en worden van elkaar onderscheiden door een voor elke woonruimte specifieke toevoeging aan het huisnummer [1]. Belanghebbende is een van de bewoners van het appartement [...]op de twee bovenste woonlagen (de vierde en vijfde verdieping). Aan de straatkant van het pand bevindt zich één voordeur en één brievenbus, bestemd voor de bewoners van alle appartementen.
2.4.1.
Blijkens het “Besluit tot opname Geconstateerde adressen in de Basisadministratie Adressen Amsterdam”, gedagtekend 5 december 2006, zijn met ingang van 6 november 2006 de adressen [A-STRAAT][1] A t/m G opgenomen in de “VastgoedRegistratie Amsterdam”. Volgens dit besluit gaat het om een melding; het pand zou bestaan uit 2 bedrijfsruimtes en 5 woningen.
2.4.2.
Blijkens het ”Besluit tot opname Geconstateerd adres in de Basisregistratie Adressen Amsterdam”, gedagtekend 28 maart 2007, is het adres [A-STRAAT][1] [A] met ingang van 12 januari 2007 opgenomen in de “VastgoedRegistratie Amsterdam”. Volgens dit besluit is geconstateerd dat de eerdere melding niet compleet was en dat er nog een appartement [...] is.
2.5.
In het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag is opgenomen:
“Grief: Uit de inhoud van geen van de documenten afkomstig van de Gemeente Amsterdam[STADSDEELNAAM] blijkt van het bestaan van een appartement met de letteraanduiding [A] in de onroerende zaak [A-STRAAT][1], [POSTCODE] Amsterdam.”
2.6.
De in het bezwaar onder ‘grief’ bedoelde documenten hebben betrekking op de na te noemen hernummering van de woonruimten in het pand [A-STRAAT][1].
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het dagelijks bestuur van het[STADSDEELNAAM] de huisnummering van deze woonruimten (opnieuw) vastgesteld, waarbij aan het appartement op de vierde en vijfde verdieping [...], alwaar belanghebbende woonachtig is, de letter[B] is toegekend.
2.7.
Blijkens gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Amsterdam stond belanghebbende ingeschreven op het adres [A-STRAAT][1] [A] van 14 december 2008 tot 12 januari 2012, vanaf welke datum zij is ingeschreven op het adres [A-STRAAT][1] [B].

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet ontvankelijk heeft verklaard en, meer specifiek in dit verband, wanneer de termijn voor het maken van bezwaar tegen de onderhavige aanslag een aanvang heeft genomen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de bekendmaking daarna heeft plaatsgevonden, in welk geval de termijn aanvangt op de dag na die van de bekendmaking. Er kan in de regel van worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken doorgaans op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt immers het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het desbetreffende poststuk op dat adres.
4.2.
De rechtbank heeft – voor zover thans van belang – het volgende overwogen (waarbij de heffingsambtenaar is aangeduid als ‘verweerder’ en belanghebbende als ‘eiseres’):
“2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bezwaarschrift niet heeft ontvangen voor het einde van de bezwaartermijn. Evenmin is het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn ter post bezorgd. (…)
3. De gemachtigde van eiseres heeft verklaard dat eiseres de aanslag van 31 december 2010 niet heeft ontvangen, alleen een betalingsherinnering, gedateerd 19 maart 2011. (…)
4. Vaststaat dat eiseres op 31 december 2010 was ingeschreven op het adres [A-STRAAT][1] [A] Verweerder heeft onweersproken verklaard dat het adres [A-STRAAT][1] één huisdeur heeft met één brievenbus, waarop is vermeld dat de post voor de huisnummers [1][LETTERTOEVOEGINGEN] hierin kan worden gedeponeerd. De betalingsherinnering heeft eiseres wel ontvangen. In het bezwaarschrift noch in het beroepschrift heeft de gemachtigde van eiseres vermeld dat eiseres de aanslag niet ontvangen zou hebben; dat heeft hij eerst gedaan nadat de rechtbank had verzocht om een verklaring voor de termijnoverschrijding.
Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank de enkele verklaring van de gemachtigde van eiseres dat zij de aanslag niet ontvangen zou hebben, niet geloofwaardig. De rechtbank neemt aan dat verweerder deze heeft verstuurd, dat eiseres deze heeft ontvangen en dat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.”
4.3.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar ter zitting een uitvoerige, en door het Hof geloofwaardig geachte beschrijving gegeven van de wijze waarop aanslagbiljetten als de onderhavige worden aangemaakt, gecontroleerd en verzonden. Het Hof acht op grond daarvan aannemelijk dat het aanslagbiljet vóór de dag van dagtekening daarvan is verzonden aan het adres [A-STRAAT][1] te Amsterdam. In beginsel moet dan worden aangenomen dat het aanslagbiljet ook aldaar is bezorgd of aangeboden door middel van deponering in de brievenbus. Belanghebbende heeft die bezorging op zich niet betwist. Zij heeft slechts gesteld dat de aanslag door een onjuiste adressering haar niet heeft bereikt. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de aanslag in de brievenbus van het pand aan [A-STRAAT][1] te Amsterdam is gedeponeerd.
4.4.
De stelling van belanghebbende dat zij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen, is gebaseerd op de toevoeging van de letter[A] aan het huisnummer [1]. Zij heeft aangevoerd dat dit adres niet bestaat, nu het in 2.4.2. bedoelde besluit tot toekenning van de letter [A] aan het huisnummer [1] nimmer is gepubliceerd. Een naar een niet-bestaand adres gezonden aanslagbiljet is - zo stelt belanghebbende - niet bekend gemaakt, zodat de termijn voor het maken van bezwaar geen aanvang heeft genomen.
4.5.
In de regel is de stelling van belanghebbende juist, doch die regel leidt uitzondering indien de adressering een zodanig geringe onvolkomenheid bevat, dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan voor wie het toegezonden biljet is bestemd (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 31 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2356, BNB 1998/335).
4.6.
Vaststaat dat belanghebbende in de periode december 2008 tot januari 2012 woonachtig was in het appartement [...]op de vierde en vijfde verdieping van het pand [A-STRAAT][1] en dat zij in die periode in de gemeentelijke basisadministratie was ingeschreven op het adres [A-STRAAT][1] [A] Aannemelijk is dat – zoals de heffingsambtenaar ter zitting heeft aangevoerd – belanghebbende van deze inschrijving op de hoogte was. De gemachtigde, tevens eigenaar/verhuurder van de appartementen op de [A-STRAAT][1], heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de in de gezamenlijke brievenbus gedeponeerde post door de bewoners zelf wordt (en werd) gesorteerd en gedeponeerd in de voor elk van de 10 appartementen aanwezige postvakjes, die veelal zijn voorzien van de naam van een bewoner en de verdieping waarop het appartement van die bewoner zich bevindt. Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat – anders dan in de uitspraak van de rechtbank is vermeld – omstreeks 31 december 2010 geen lettertoevoegingen waren aangebracht bij (de brievenbus bij) het huisnummer [1] aan de straatkant.
4.7.
Onder de hiervoor bedoelde omstandigheden moet geoordeeld worden dat redelijkerwijs geen enkel misverstand heeft kunnen bestaan voor wie het aanslagbiljet ten name van belanghebbende met als adres [A-STRAAT][1] [A] te Amsterdam bestemd was. In zo’n geval is de (mogelijke) omstandigheid dat belanghebbende dit biljet niet heeft ontvangen een gevolg van de - voor rekening van belanghebbende komende - wijze waarop in de brievenbus van [A-STRAAT][1] gedeponeerde post door de bewoners wordt gesorteerd en in de diverse postvakjes wordt gelegd. Dat de toevoeging van de letter [A] in een nimmer gepubliceerd besluit is opgenomen en mitsdien formeel ‘niet bestaat’ doet daar onder deze omstandigheden niet aan af.
Slotsom
4.8.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd doet daar niet aan af. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 26 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.