In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van diefstal van radiatoren, leidingen en kabels uit een slooppand aan de Wenckenbachweg in Amsterdam op 15 februari 2012. De tenlastelegging omvatte zowel de directe diefstal als de poging daartoe, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 januari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte dacht dat de goederen waren prijsgegeven, maar het hof verwierp dit verweer, aangezien het pand omheind was en er geen bewijs was voor toestemming van de rechthebbende. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De politierechter had eerder een werkstraf opgelegd, maar het hof besloot tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met een proeftijd van twee jaren, rekening houdend met de ernst van het feit en de psychiatrische problematiek van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de voorwaardelijke gevangenisstraf.