In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van een groep certificaathouders van RIVR Holding B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, die (oud-)managers waren van Petroplus International N.V., stelden dat PriceWaterhouseCoopers (PWC) en een andere betrokken partij, [geïntimeerde sub 3], hun zorgplicht hadden geschonden bij de advisering over een fiscale structuur om dividendbelasting te vermijden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat PWC en [geïntimeerde sub 3] met de nodige zorgvuldigheid hadden gehandeld en dat er geen causaal verband was tussen een eventuele zorgplichtschending en de door de appellanten geleden schade.
De feiten van de zaak zijn complex en draaien om de oprichting van een houdstervennootschap en de overdracht van certificaten aan deze vennootschap, waarbij de certificaathouders een Maltese structuur wilden opzetten om belastingheffing te voorkomen. De appellanten voerden aan dat zij onvoldoende waren geïnformeerd over de risico's van de gekozen structuur, vooral met betrekking tot de zeggenschap van [X], die de volledige controle over de Maltese vennootschap had. Het hof oordeelde dat de appellanten, ondanks hun rol als managers, niet de specifieke deskundigheid hadden die hen in staat had moeten stellen om de risico's van de structuur te doorzien. Het hof concludeerde dat PWC en [geïntimeerde sub 3] gerechtvaardigd konden vertrouwen op de vertegenwoordiging door RSM, die de certificaathouders vertegenwoordigde.
Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, en de appellanten werden in de proceskosten veroordeeld. Het hof benadrukte dat er geen aanwijzingen waren dat de gekozen fiscale structuur niet het gewenste resultaat zou opleveren en dat de appellanten geen reden hadden om [X] niet te vertrouwen. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van professionele dienstverleners en de verwachtingen die cliënten mogen hebben ten aanzien van zorgvuldigheid en informatievoorziening.