In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam betreffende de vastgestelde waarde van een woning aan de [A-straat 3H] te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de waarde van de woning op 1 januari 2008 vastgesteld op € 1.825.500 voor het belastingjaar 2009. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 4 februari 2014 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een lagere waarde van € 1.648.950. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof baseerde zich op de objectieve gegevens van vergelijkingsobjecten en de taxatiewaarden die door de heffingsambtenaar waren ingebracht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten werden niet toegewezen.