In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, wat ook betrekking had op de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De tenlastelegging betrof onder andere de beroving van een auto op 7 augustus 2010, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen het slachtoffer zijn gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader de auto heeft weggenomen, waarbij hij een mes heeft getoond en met dat mes stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de diefstal van de auto en dat het geweld en de bedreiging met geweld zijn gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en te vergemakkelijken. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de auto niet heeft willen stelen, maar dat hij deze heeft weggenomen uit zelfbehoud. Dit verweer werd door het hof verworpen, omdat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig werd geacht. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.