ECLI:NL:GHAMS:2014:741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
200.142.942/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek inzake beeld- en geluidsopnamen tijdens zitting Gerechtshof Amsterdam

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 17 maart 2014, wordt het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M. van Woensel en I.M.A.M. Berben, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak. Verzoeker had op 3 maart 2014 tijdens een openbare zitting een verzoek ingediend om beeld- en geluidsopnamen te maken van de zitting, wat door de strafkamer was afgewezen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld en vastgesteld dat de afwijzing van het opnameverzoek niet getuigde van vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om geen opnamen toe te staan, was gemotiveerd door het belang van de privacy van de procesdeelnemers en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. De wrakingskamer heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in haar beoordeling betrokken. De beslissing van de strafkamer om het verzoek tot opnamen af te wijzen werd als redelijk en begrijpelijk beschouwd, en de wrakingskamer concludeerde dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BESCHIKKING

________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.142.924/01
beschikking van de wrakingskamer van 17 maart 2014
inzake het op 3 maart 2014 ter openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof mondeling gedane wrakingsverzoek door/namens
[verzoeker],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
verzoeker,
raadsman: mr. G.J. van der Meer te Amsterdam.

1.Het geding

Het verzoek tot wraking betreft de wraking van mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M. van Woensel en I.M.A.M. Berben, leden van de meervoudige strafkamer van dit hof (hierna ook: de strafkamer). Het is door verzoeker op 3 maart 2014 mondeling gedaan tijdens de openbare terechtzitting in de zaak met parketnummer [parketnummer].
Mrs. Boumans, Van Woensel en Berben hebben niet berust in de wraking.
De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld ter openbare terechtzitting van 3 maart 2014. Daarbij is verzoeker verschenen met zijn raadsman. Verzoeker en zijn raadsman hebben het verzoek nader toegelicht.
Mrs. Boumans, Van Woensel en Berben zijn ter zitting van de wrakingskamer verschenen. Mr. Boumans heeft, mede namens mrs. Van Woensel en Berben, een reactie gegeven op het verzoek.
Tevens is verschenen mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die ter zitting het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Voor aanvang van de zitting hebben [A] en [B] (hierna: [A] respectievelijk [B]) een verzoek gedaan tot het maken van beeld- en/of geluidsopnamen van de wrakingszitting. Het verzoek van [A] is door de wrakingskamer toegewezen en het verzoek van [B] is afgewezen.
Motivering van de beslissing op het verzoek tot het maken van beeld- en/of geluidsopnamen van de wrakingszitting
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek beeld- en/of geluidsopnamen te mogen maken niet afkomstig is van journalisten die over een door de Rechtspraak geaccepteerde perskaart beschikken. Om die reden is aan de desbetreffende personen verzocht een protocol in te vullen en te ondertekenen als vermeld in Bijlage 1 bij de Persrichtlijn 2013 van de Rechtspraak (hierna: de Persrichtlijn). Ter zitting heeft de voorzitter van de wrakingskamer geconstateerd dat door [A] het desbetreffende protocol volledig is ingevuld en ondertekend. Deze persoon is derhalve aangemerkt als een journalist als bedoeld in de Persrichtlijn. Tegen het maken van opnamen door deze persoon tijdens de wrakingszitting was, gelet ook op de aard van de zitting, geen bezwaar, zodat ten aanzien van deze persoon het verzoek is toegewezen. Ter zitting is ten aanzien van het door [B] ingevulde en ondertekende protocol vastgesteld dat dit niet volledig en niet voldoende duidelijk is ingevuld. Diverse vragen zijn onbeantwoord gelaten en bij de rubriek ‘Medium’ is ingevuld ‘freelance journalist’. De wrakingskamer heeft deze beantwoording onvolledig en te onbepaald geacht en [B] niet als een journalist als bedoeld in par. 1 van de Persrichtlijn aangemerkt. Op deze grond is het verzoek ten aanzien van [B] afgewezen.

2.Beoordeling

2.1
Het gaat hier, voor zover relevant, om het volgende.
i. i) De zaak met bovenvermeld parketnummer is op 3 maart 2014 ter openbare terechtzitting behandeld door de strafkamer.
ii) Voorafgaand aan deze zitting is een verzoek gedaan beeld- en/of geluidsopnamen van de zitting te mogen maken.
iii) Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is verklaard begrijpt de wrakingskamer dat vóór de zitting van de strafkamer bij e-mailbericht door een medewerker pers- en publieksvoorlichting van het Hof aan (de raadsman van) verzoeker is meegedeeld dat het verzoek om beeld- en/of geluidsopnameapparatuur ter terechtzitting te mogen gebruiken vóór aanvang van de zitting zal worden besproken en dat het feitelijk niet zal zijn toegestaan de desbetreffende apparatuur mee te brengen in de zittingszaal.
iv) De strafkamer heeft ter zitting het verzoek tot het maken van beeld- en/of geluidsopnamen van de zitting afgewezen.
v) Vervolgens heeft verzoeker het onderhavige verzoek gedaan tot wraking van de strafkamer.
Beoordeling van de gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Het onderhavige wrakingsverzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van de hier
toepasselijke artikelen 512 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
2.3
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie,
elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.4
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling
wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.5
Indien het gaat om een door de rechter gegeven (motivering van een) beslissing kan de
vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Het is immers niet aan de wrakingskamer om die beslissing inhoudelijk te toetsen en wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen.
2.6
Ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek heeft verzoeker gesteld dat de strafkamer reeds voorafgaand aan de zitting een besluit betreffende het ter terechtzitting maken van beeld- en/of geluidsopnamen heeft genomen en dat dit in strijd is met de Persrichtlijn. In dit verband is door verzoeker gewezen op het hiervoor onder 2.1 sub iii) genoemde e-mailbericht, waarin door een medewerker pers- en publieksvoorlichting van het Hof is aangegeven dat het verzoek om beeld- en/of geluidsopnameapparatuur ter terechtzitting te mogen gebruiken vóór aanvang van de zitting wordt besproken, alsmede dat het feitelijk niet is toestaan de desbetreffende apparatuur mee te brengen in de zittingszaal. Daarnaast is door (de raadsman van) verzoeker aangevoerd dat hem voor de zitting door de strafgriffie van het Hof is meegedeeld dat dezelfde werkwijze met betrekking tot het (niet) toestaan van beeld- en geluidsopnamen zal worden gehanteerd als bij een zitting in een kortgedingprocedure in een civiele zaak die een week eerder had plaatsgevonden en waarbij verzoeker procespartij was.
2.7
Voor zover voorafgaand aan de zitting een beslissing is genomen op het verzoek het maken van beeld- en/of geluidsopnamen ter terechtzitting toe te staan, acht de wrakingskamer in deze omstandigheid geen grond voor wraking aanwezig, omdat – afgezien van het al dan niet toestaan van dergelijke opnamen – het daaromtrent voorafgaand aan de zitting nemen van een beslissing uit hoofde van een ordelijk verloop van de zitting geenszins onbegrijpelijk is. Overigens ziet de wrakingskamer – anders dan door verzoeker is gesteld – niet in dat deze gang van zaken in strijd zou zijn met de Persrichtlijn, omdat in par. 3.4.1 van deze richtlijn is vermeld dat journalisten die beeld- en geluidsopnamen willen maken zich vooraf bij de afdeling communicatie van het gerecht dienen te melden. Wel dient de beslissing op een dergelijk verzoek ter terechtzitting te worden besproken en gemotiveerd. De wrakingskamer stelt op basis van hetgeen ter terechtzitting is verklaard vast dat de op het verzoek beeld- en/of geluidsopnamen te maken genomen beslissing ter terechtzitting door de voorzitter van de strafkamer aan de orde is gesteld en is gemotiveerd.
2.8
Aan het verzoek is voorts ten grondslag gelegd dat par. 3.2.1 van de Persrichtlijn is geschonden. Naar de wrakingskamer op basis van hetgeen ter terechtzitting is verklaard heeft begrepen, heeft het niet toestaan beeld- en/of geluidsapparatuur mee te brengen in de zittingszaal ingehouden dat het niet mogelijk was tekstberichten via een mobiele telefoon en/of notebook te verzenden. Dit gevolg heeft derhalve besloten gelegen in de beslissing van de strafkamer om het maken van beeld- en of geluidsopnamen niet toe te staan.
De wrakingskamer zal derhalve dit onderdeel van het verzoek betrekken in zijn beoordeling van die beslissing als grond voor wraking.
2.9
Aan het verzoek is voorts ten grondslag gelegd dat de afwijzing van het verzoek beeld- en of geluidsopnamen te maken (impliciet) een oordeel inhoudt over het feit dat verzoeker ten laste is gelegd en/of de schuld die hij aan dat feit zou hebben. Ter toelichting is daarbij namens verzoeker opgemerkt dat die afwijzing een oordeel inhoudt over de ‘journalistieke methode’ die verzoeker hanteert en die volgens verzoeker in de strafzaak (mede) aan de orde is, en voorts dat die afwijzing in strijd is met hetgeen is bepaald in artikel 6 EVRM.
2.1
De wrakingskamer stelt vast dat, naar ter terechtzitting door de voorzitter van de strafkamer is verklaard, het hiervoor bedoelde niet toestaan van het maken van beeld- en/of geluidsopnamen (in het bijzonder) is gemotiveerd door te wijzen op het belang van de privacy van de procesdeelnemers, waaronder een te horen getuige, en fungeert als waarborg van dat belang. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan, gelet op evenvermelde motivering en par. 3.5.4 van de Persrichtlijn, in redelijkheid niet worden geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek beeld- en/of geluidsopnamen te mogen maken getuigt van enige vorm van vooringenomenheid met betrekking tot de beoordeling van het aan verzoeker ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de wrakingskamer is die afwijzing niet zodanig onbegrijpelijk, ook niet als acht wordt geslagen op hetgeen is bepaald in artikel 6 EVRM, dat om die reden zou moeten worden geoordeeld dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden als bedoeld in artikel 512 Sv. Dat het als gevolg van de beslissing van de strafkamer niet mogelijk was tijdens de zitting tekstberichten via een mobiele telefoon en/of notebook te verzenden levert, in het licht van het vorenstaande, evenmin een grond op voor wraking. De stelling van verzoeker dat de beslissing van de strafkamer ook op veel andere punten in strijd is met de Persrichtlijn is onvoldoende onderbouwd en kan om die reden niet tot een toewijzing van het onderhavige wrakingsverzoek leiden.
2.11
In het verlengde hiervan beoordeelt de wrakingskamer de stelling van verzoeker dat de afwijzing van het verzoek beeld- en/of geluidsopnamen te mogen maken een bevoordeling van de Telegraaf Media Groep (de aangever in de strafzaak) inhoudt. Voor zover is bedoeld dat met de afwijzing van het verzoek beeld- en/of geluidsopnamen te mogen maken in enige mate – en anders dan de voor die afwijzing gegeven motivering inhoudt – een bevoordeling van de Telegraaf Media Groep zou zijn beoogd, ziet de wrakingskamer daarvoor geen enkele grond. En ook overigens ziet de wrakingskamer in evenvermelde stelling, mede gelet op het hiervoor onder 2.5 vermelde uitgangspunt dat wraking niet kan fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen, geen grond voor wraking.
2.12
Daarnaast is – naar de wrakingskamer begrijpt – gesteld dat de afwijzing van het verzoek beeld- en/of geluidsopnamen te mogen maken een belemmering inhoudt om, ten behoeve van verzoeker als verdachte/procespartij, te kunnen reproduceren wat ter zitting wordt gezegd en verklaard. Naar het oordeel van de wrakingskamer gaat het hier om een ander belang dan het journalistieke belang dat met het verzoek beeld- en/of geluidsopnamen te mogen maken is gediend en waarop door de strafkamer een beslissing is genomen.
2.13
Dat een verzoek is gedaan hetgeen ter zitting van de strafkamer wordt gezegd en verklaard in de vorm van een audiobestand elektronisch ter terechtzitting door het Hof te doen vastleggen teneinde dit te kunnen reproduceren dan wel dat de beslissing van de strafkamer op een dergelijk verzoek betrekking heeft gehad, is de wrakingskamer niet gebleken.
De beslissing van de strafkamer kan derhalve niet als een toe- of afwijzing van een dergelijk verzoek worden beschouwd, zodat ook in dit opzicht geen grond voor wraking aanwezig is.
2.14
Tot slot is - naar de wrakingskamer begrijpt - door verzoeker gesteld dat de verslaglegging door de zittingsgriffier van de strafkamer onjuist was en dat door de advocaat-generaal onjuiste argumenten zijn gebruikt. Reeds omdat deze stellingen geen betrekking hebben op de rechterlijke onpartijdigheid van de strafkamer, kunnen deze evenmin tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
2.15
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

3. Beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en D. Kingma en is in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.G.E.Y. Lok in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2014.