In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, die voortvloeit uit een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om kinderbijdrage, of in ieder geval de bijdrage op nihil te stellen. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. De man heeft een nieuwe partner en stelt dat hij geen draagkracht heeft om de in de bestreden beschikking bepaalde bijdrage te betalen, terwijl de vrouw stelt dat de behoefte van de minderjarige niet eerder is vastgesteld en dat beide ouders nu een hoger inkomen hebben. Het hof overweegt dat de behoefte van de minderjarige moet worden vastgesteld op basis van de inkomens van de ouders en dat de man, ondanks zijn schulden, een bijdrage moet leveren. Uiteindelijk bepaalt het hof de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 118,- per maand, met ingang van 1 augustus 2012. Het verzoek van de man om de werking van de bestreden beschikking te schorsen wordt afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist.