ECLI:NL:GHAMS:2014:642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
200.130.541
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst en proceskosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van huurachterstand. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Doornbos, heeft de huurovereenkomst met [Bewindvoerder] opgezegd en betwist de hoogte van de huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst eindigde op 1 maart 2011, terwijl [appellant] stelt dat deze eerder eindigde op 1 februari 2011. Het hof heeft geconstateerd dat de appeldagvaarding niet de woonplaats van [appellant] vermeldt, wat in strijd is met de procesregels. Het hof heeft [appellant] de gelegenheid gegeven om zijn woonplaats alsnog bekend te maken, anders zal dit gevolgen hebben voor de procedure. De grieven van [appellant] worden besproken, waarbij het hof oordeelt dat de huurovereenkomst niet eerder dan op 1 maart 2011 is geëindigd. De grieven met betrekking tot de huurpenningen en de verrekening van kosten worden afgewezen. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.130.541/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: CV 12-22617
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 maart 2014
inzake
[appellant],
wonend in de [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E. Doornbos te Amsterdam,
tegen:
[Bewindvoerder],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de meerderjarige [geïntimeerde],
wonend [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en[Bewindvoerder] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 10 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, teams kanton (hierna: de kantonrechter) van 11 maart 2013, gewezen tussen[Bewindvoerder] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens incidentele vordering ex artikel 224 Rv, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van[Bewindvoerder] alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.[Bewindvoerder]
heeft geconcludeerd [appellant] te veroordelen voor een bedrag van € 2.394,-- zekerheid te stellen en het hoger beroep van [appellant] af te wijzen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.5, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellant] heeft met ingang van april 2008 van[Bewindvoerder] een woonboot gehuurd, gelegen aan de [adres] tegen een huurprijs van € 1.000,-- per maand. Deze woonboot was destijds eigendom van [X], moeder van[Bewindvoerder].
3.1.2
Bij brief van 30 december 2010 heeft[Bewindvoerder] de huurovereenkomst opgezegd tegen 1 maart 2011vanwege problemen met de huurbetaling. In deze brief wordt ook gesteld dat de huur over de maanden december 2010, januari en februari 2011 op 1 februari 2011 moet zijn betaald.
3.1.3
Bij e-mail van vrijdag 11 februari 2011 heeft [appellant] aan[Bewindvoerder] bericht dat hij in staat is de boot te laten bezichtigen na donderdag van de daaropvolgende week met een vooraankondiging van twee dagen zodat voor het geval er al andere/eerdere afspraken zijn gemaakt een nieuwe afspraak kan worden geregeld (“
We believe, at this time, that we will be able to begin the showing of the boat after thur. of this coming week. Please give us at least two days prior notice. If we have made prior appointments or commitments, the first mutually available time can then be scheduled”).
3.1.4
De woonboot is inmiddels verkocht.
3.1.5
[Bewindvoerder] heeft op 20 april 2012 conservatoir beslag doen leggen onder de voormalige werkgever van [appellant].
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot 1 maart 2011, inclusief rente en kosten, waaronder die van het beslag. Tegen deze beslissing en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen komt [appellant] op met een drietal grieven. Deze zal het hof verderop in dit arrest bespreken.
Geen woonplaatsvermelding; incidentele vordering tot zekerheidstelling
3.3
Het hof heeft geconstateerd dat de appeldagvaarding niet de woonplaats van [appellant] als appellant vermeldt, zoals voorgeschreven in de artikelen 45 lid 3 sub b en 111 lid 2 Rv. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling toe te komen, dient het hof ambtshalve te beslissen of dit gebrek de nietigheid van de appeldagvaarding meebrengt (artikelen 66 en 120 Rv).
3.3.1
Het hof is van oordeel dat[Bewindvoerder] onredelijk is benadeeld door het ontbreken in de appeldagvaarding van de woonplaats van [appellant]. Door zijn woonplaats niet bekend te maken, bemoeilijkt [appellant][Bewindvoerder] immers de mogelijkheid tot executie van het vonnis en tot verhaal van op hem vallende proceskosten. Dit geldt temeer nu voor[Bewindvoerder] ingevolge het bepaalde in de artikelen 224 en 353 lid 2 Rv de weg is afgesneden zekerheidstelling van [appellant] te vorderen voor de proceskosten in hoger beroep en de daartoe strekkende
incidentele vorderingvan[Bewindvoerder] moet worden afgewezen.
3.3.2
Het hof stelt [appellant] in de gelegenheid bij akte als hierna te melden alsnog zijn woonplaats bekend te maken. Als hij dat nalaat, zal het hof daaraan de gevolgen verbinden die het geraden acht.
3.4
Met
grief 1betoogt [appellant] dat de huurovereenkomst is geëindigd per 1 februari 2011 in plaats van per 1 maart 2011. Daartoe voert hij aan dat in onderling overleg een eerdere einddatum is overeengekomen, namelijk 1 februari 2011. Dat [appellant] op 11 februari 2011 nog heeft verzocht om een eindinspectie, zoals de kantonrechter heeft overwogen, maakt dit niet anders, aldus [appellant]. Een eindinspectie kan immers ook heel wel, zoals in casu de bedoeling was, na het einde van de huurovereenkomst plaatsvinden. In ieder geval kan de veroordeling betreffende de huurpenningen over de maand februari 2011 niet in stand blijven. Dat voor zijn stelling in de stukken geen enkele aanwijzing te vinden, komt volgens [appellant] omdat hij de correspondentie (hof: de communicatie) met[Bewindvoerder] nagenoeg enkel mondeling heeft gevoerd.
[appellant] biedt aan te bewijzen dat de huurovereenkomst per 1 februari 2011 is komen te eindigen door het doen horen van zichzelf en zijn echtgenote als getuigen.
3.4.1
Het hof oordeelt als volgt. Uit de e-mail die [appellant] op vrijdag 11 februari 2011 naar[Bewindvoerder] heeft gestuurd, leidt het hof af dat hij op die datum de woonboot nog bewoonde en in gebruik had. Door in zijn e-mail te vermelden dat hij in staat was mee te werken aan bezichtiging van de woonboot na donderdag van de daaropvolgende week, derhalve na 17 februari 2011, gaf [appellant] te kennen dat hij de woonboot op dat moment – medio februari 2011 – nog bewoonde. Zou dat niet het geval zijn geweest, dan behoefde[Bewindvoerder] immers geen rekening te houden met de aanwezigheid van [appellant] voor de bezichtiging van de boot en zou diens medewerking niet zijn vereist. Bij gebreke van een nadere toelichting die in een andere richting wijst, kan uit de bewoordingen van de e-mail niet anders worden opgemaakt dan dat het ging om het bezichtigen van de woonboot door potentiële nieuwe huurders en niet om een eindinspectie van de huur, zoals [appellant] betoogt.
3.4.2
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, ook volgens [appellant]’s eigen standpunt in februari 2011, de huurovereenkomst tussen partijen niet eerder dan op 1 maart 2011 is geëindigd. Aan bewijslevering wordt derhalve niet meer toegekomen. Dit betekent dat de veroordeling tot betaling van de huurpenningen over de maand februari 2011 in stand blijft. De grief faalt.
3.5
In
grief 2voert [appellant] aan dat de huurpenningen over de maanden december 2010 en januari 2011 – contant – zijn voldaan. Volgens [appellant] voldeed hij de huurpenningen altijd contant, hetgeen[Bewindvoerder] niet heeft betwist. Het was dan ook verre van onlogisch dat hij ook voor de resterende twee maanden de huur contant heeft betaald, aldus [appellant]. Hij biedt aan dit te bewijzen door het doen horen van zichzelf en zijn echtgenote als getuigen.
3.5.1
Als reactie op deze grief heeft[Bewindvoerder] bij memorie van antwoord als productie 2 overgelegd een kopie van, zoals hij omschrijft, “
de kwitanties die hij over de periode van maart 2008 tot en met november 2010 aan [appellant] heeft verstrekt”. Eveneens heeft[Bewindvoerder] bij die gelegenheid als productie 1 een e-mail overgelegd van [appellant] van 4 februari 2011, waarin onder meer staat vermeld: “
As I noted in my last email, on several occasions we have not received rent receipts for cash payments, and we will need to have those now. Please gather these and provide us with them now, through Nov 2010. We will get receipts for the rest when we pay you our final closing rents.”
3.5.2
Aangezien [appellant] nog niet op beide producties heeft gereageerd, zal het hof hem in de gelegenheid stellen dit alsnog bij akte te doen. Het komt het hof geraden voor de beslissing omtrent bewijslevering aan te houden.
3.6
Grief 3strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte het beroep op verrekening van de vordering van[Bewindvoerder] op [appellant] met [appellant]’s – hogere – tegenvordering heeft afgewezen, bestaande uit de kosten van reparatie van de riolering en derving van huurgenot door een week zonder warm water en kachel te hebben gezeten. [appellant] biedt aan de hoogte van zijn (te verrekenen) schade te bewijzen door het doen horen van zichzelf en zijn echtgenote als getuigen.
3.6.1
Deze grief faalt. Evenmin als in eerste aanleg heeft [appellant] in hoger beroep enige onderbouwing gegeven van de gestelde reparatiekosten. Ook heeft hij nagelaten inzicht te geven in de aard en omvang van het gederfde huurgenot. Daarmee heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aan zijn stelplicht voldaan. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.

4.Slotsom

De grieven 1 en 3 falen. Rody dient bij akte zijn woonplaats bekend te maken en zich uit te laten over de door[Bewindvoerder] overgelegde producties 1 en 2. De beslissing met betrekking tot grief 2 zal worden aangehouden. Gelet op het beperkte doel van de akte ziet het hof geen aanleiding[Bewindvoerder] gelegenheid te geven tot het nemen van een antwoordakte.
De incidentele vordering van[Bewindvoerder] zal worden afgewezen. Aangezien [appellant] in het incident geen antwoordconclusie heeft genomen, zullen de kosten van het incident bij eindarrest worden bepaald op nihil.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.Beslissing

Het hof:
verwijst de verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 1 april 2014 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] tot de hiervoor onder 3.3.2 en 3.5.2 omschreven doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.H.C. van Harmelen en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.