ECLI:NL:GHAMS:2014:63

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
200.129.469-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onjuiste dagvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De klacht was ingediend door een klager tegen een gerechtsdeurwaarder, die beschuldigd werd van het betekenen van een dagvaarding op een verkeerd adres. De klager had eerder een klacht ingediend die gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond was verklaard door de kamer, met als gevolg een berisping voor de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder stelde in hoger beroep dat hij niet verantwoordelijk was voor de gedragingen die aan de klacht ten grondslag lagen, aangezien de dagvaarding door een andere gerechtsdeurwaarder was uitgebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet betrokken was bij de verweten gedraging en dat de klacht ongegrond was. Het hof vernietigde de eerdere beslissing en verklaarde de klacht ongegrond, waarmee het de gerechtsdeurwaarder in zijn gelijk stelde. De uitspraak benadrukt het belang van individuele verantwoordelijkheid binnen de beroepsgroep van gerechtsdeurwaarders en de noodzaak om tuchtrechtelijke maatregelen alleen op te leggen wanneer er daadwerkelijk sprake is van verwijtbaar handelen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.129.469/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg: 1022.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 januari 2014
inzake:
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
[klager],
wonend te[woonplaats],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 26 juni 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 4 juni 2013, verzonden op 18 juni 2013. Bij die beslissing heeft de kamer de beslissing van de voorzitter van 4 december 2012 vernietigd en de door geïntimeerde, verder klager, tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
1.3.
Het hoger beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 oktober 2013.
Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder stelt dat de kamer ten onrechte er van uit is gegaan dat hij verantwoordelijk is voor de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, te weten het betekenen van de dagvaarding op een verkeerd adres. De dagvaarding van 7 augustus 2009, waarin klager werd opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank, is niet door hem uitgebracht maar door een andere, aan zijn kantoor verbonden, gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder voert aan dat hij pas nadat de beslissing waarvan beroep was gewezen, kennis heeft genomen van de onderhavige klacht. De klachtbehandelaar van zijn kantoor heeft bij de kamer verweer gevoerd. Daarbij is ten onrechte niet aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet betrokken was bij de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft.

5.Het standpunt van klager

Klager heeft de stellingen van de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep niet weersproken.

6.De beoordeling

6.1
Het hof stelt voorop dat het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Deze kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten of dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Bij een tuchtrechtelijk verwijt van voldoende zwaarte kan aan hem een maatregel worden opgelegd. Met dit uitgangspunt valt niet te verenigen dat een gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk wordt gehouden voor een gedraging die weliswaar is verricht door iemand die binnen dezelfde kantoororganisatie werkzaam is, maar waarmee hij niets te maken heeft gehad. In dat geval zou bij gegrondverklaring van de klacht het opleggen van een maatregel volstrekt zinledig en zelfs ongepast zijn.
6.2.
Gelet op de dagvaarding van 7 augustus 2009 en de verklaring van de gerechtsdeurwaarder hieromtrent is niet aannemelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de verweten gedraging. Hoewel klager zijn inleidende klacht van 6 augustus 2012 gericht heeft tegen de gerechtsdeurwaarder, heeft hij de stellingen van de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep niet bestreden. De klacht dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
6.3.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende,
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 januari 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 4 juni 2013 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van
4 december 2012 met nummer 640.2012 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 1022.2012 ingesteld door:
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
waarnemend gerechtsdeurwaarder te[plaats],
beklaagde, gemachtigde [gemachtigde].

1.Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 5 december 2012 aan klager verzonden.
Op 11 december 2012 is het tegen die beslissing gerichte verzetschrift van klager bij de kamer ontvangen.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 april 2013. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

2.De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft tegen voormelde beslissing van de voorzitter verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat het verzet ontvankelijk is.

3.De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat hij weliswaar door een administratieve fout van de Gemeente [woonplaats] in juni 2009 in het GBA ingeschreven stond op het [adres], maar dat de dagvaarding pas in augustus 2009 is betekend. Klager herhaalt dat hij door de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder schade heeft geleden, welke hij vergoed wenst te zien. Daarnaast doet klager een betalingsvoorstel ter finale kwijting.

4.De inleidende klacht

De voorzitter heeft de inleidende klacht als volgt samengevat:
‘Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat deze klager op een verkeerd adres heeft gedagvaard.’

5.De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:
‘4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft gemotiveerd onderbouwd waarom hij klager op het in de stukken genoemde adres heeft gedagvaard. Nu kan worden aangenomen dat deze informatie correct is, kan niet worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de dagvaarding te betekenen op het later onjuist gebleken adres.’

6.De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1.
De Kamer is op grond van wat hierna wordt overwogen van oordeel dat de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven.

7.De feiten en de beoordeling

7.1
De gerechtsdeurwaarder ontving in 2009 opdracht tot het dagvaarden van klager. In het GBA stond klager toen door een administratieve fout ingeschreven op een foutief adres. Die fout heeft de Gemeente [woonplaats] op 22 juni 2009 hersteld. De dagvaarding is op 7 augustus 2009 uitgebracht op het foutieve adres. Het op 16 september 2009 ten laste van klager gewezen vonnis is op 4 november 2009 op het juiste adres aan klager betekend.
7.2
Klager heeft pas bij toezending van de beslissing van de voorzitter kennis kunnen nemen van het verweerschrift en van het uittreksel uit het GBA van 12 mei 2009. Gelet daarop kan hem niet worden tegengeworpen dat hij pas in verzet aanvoert dat de informatie uit het GBA waarop de dagvaarding van 7 augustus 2009 was gebaseerd, te oud was.
7.3
Uit de door de gerechtsdeurwaarder bij het verweerschrift overgelegde e-mail van een medewerker van het GBA blijkt dat klager door een administratieve fout in mei 2009 op een onjuist huisnummer stond ingeschreven. Die fout is echter op 22 juni 2009 hersteld, terwijl de dagvaarding daarna is uitgebracht. Ook in 2009 gold de norm dat een door een deurwaarder gehanteerd uittreksel uit het GBA niet ouder mocht zijn dan 14 dagen. Nu het uittreksel waar de gerechtsdeurwaarder zich op heeft gebaseerd ten tijde van de dagvaarding bijna twee maanden oud was dient de klacht op dat punt gegrond te worden verklaard. Voorts ziet de Kamer daarin aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel.
7.4
Klagers stelling dat hem in een telefoongesprek op of na 7 juni 2010 zou zijn toegezegd dat hij opnieuw zou worden gedagvaard, is niet met bewijs onderbouwd. De gerechtsdeurwaarder betwist dit. Gelet daarop kan op dit punt geen klachtwaardig handelen worden vastgesteld.
7.5
Klager kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat het exploot van november 2009 – anders dan daarin vermeld – niet aan hem in persoon is betekend. Klagers enkele mededeling dat hij dit exploot in zijn brievenbus heeft aangetroffen, kan niet afdoen aan het bewijskracht van de dagvaarding ten anzien van de inhoud daarvan. Een dagvaarding is immers een authentieke akte.
7.6
Daargelaten de vraag of de in 6.3 vermelde handelwijze van de gerechtsdeurwaarder daartoe zou moeten leiden, wordt nog opgemerkt dat de tuchtrechter niet bevoegd is tot het toekennen van schadevergoedingen, zoals door klager verzocht.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter van 4 december 2012;
  • verklaart de klacht gegrond ten aanzien van het onder 6.3 overwogene;
  • legt de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan de maatregel van berisping op.;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mr. E.R.S.M. Marres en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.