ECLI:NL:GHAMS:2014:62

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
200.129.366-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging door gerechtsdeurwaarder zonder geldige titel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De gerechtsdeurwaarder, die als appellant optrad, had eerder een klacht ontvangen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als klaagster. Deze klacht was gegrond verklaard door de kamer, die de gerechtsdeurwaarder berispte voor het leggen van bankbeslag zonder een geldige titel. De gerechtsdeurwaarder had beslag gelegd op basis van een proces-verbaal van schikking, maar klaagster betwistte de geldigheid van deze titel, omdat er geen concreet bedrag in het proces-verbaal was opgenomen.

Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Klaagster stelde dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd was om beslag te leggen, omdat het proces-verbaal geen specifiek bedrag vermeldde. De gerechtsdeurwaarder daarentegen voerde aan dat het bedrag van € 1.381,62 voor niet-genoten vakantiedagen aan klaagster was betekend en dat klaagster dit bedrag niet had betwist. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder bij het leggen van beslag rekening moest houden met de belangen van zowel de opdrachtgever als de wederpartij. Het hof kwam tot de conclusie dat de hoogte van het verschuldigde bedrag niet ter discussie stond en dat er voldoende grond was voor de beslaglegging.

Uiteindelijk verklaarde het hof de klacht van klaagster ongegrond en vernietigde de eerdere beslissing van de kamer. Het hof benadrukte dat de gerechtsdeurwaarder zijn verantwoordelijkheden correct had uitgevoerd en dat klaagster niet in haar belangen was geschaad door de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.129.366/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg: 960.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 januari 2014
inzake:
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
gemachtigde:
mr. J.J.M. Saelman, te Amsterdam,
APPELLANT,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[klager].,
gevestigd te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 27 juni 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 21 mei 2013, verzonden op 29 mei 2013. Bij die beslissing heeft de kamer de door geïntimeerde, verder klaagster, tegen de gerechtsdeurwaarder, ingediende klacht gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
1.3.
Het hoger beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 oktober 2013.
De gerechtsdeurwaarder, zijn gemachtigde alsmede de directeur van klaagster,
[X], zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder ten laste van haar bij exploot van
3 oktober 2012 bankbeslag heeft gelegd zonder te beschikken over een geldige titel.
De gerechtsdeurwaarder, die door een ex-werknemer van klaagster belast was met de executie van een proces-verbaal van 20 juli 2012 waarin een door klaagster met haar ex-werknemer bereikte schikking was vastgelegd over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per
24 juli 2012 en de gevolgen daarvan, heeft ten onrechte beslag gelegd voor een concreet bedrag wegens niet genoten vakantiedagen. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder hiertoe niet bevoegd was aangezien uit het proces-verbaal geen concreet bedrag blijkt en dat het proces verbaal aldus geen titel voor beslaglegging kon bieden. Overeengekomen is slechts dat klaagster per het einde van de arbeidsovereenkomst een eindafrekening zou opmaken.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft zich tegen de klacht verweerd. Hij heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van de schikking op 13 augustus 2012 aan klaagster is betekend en dat daarbij bevel is gedaan (onder meer) € 1.381,62 bruto ter zake van niet-genoten vakantiedagen te betalen. Dat bedrag was aan de gerechtsdeurwaarder meegedeeld door de advocaat van de ex-werknemer van klaagster bij brief van 7 augustus 2012. Bij die betekening heeft (de directeur van) klaagster de deurwaarder die het betekeningsexploot uitbracht te kennen gegeven dat hij erkende het in het exploot genoemde bedrag aan zijn ex-werknemer schuldig te zijn. Hij heeft daarbij gesteld dat hij eerst tot het betalen van het bedrag bereid was als de ex-werknemer de ook in het proces-verbaal van 20 juli 2012 genoemde zaken aan klaagster had teruggegeven. Toen de gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van 20 juli 2012 op 3 oktober 2012 opnieuw aan klaagster betekende – omdat in het eerdere betekeningsexploot onjuistheden stonden - heeft (de directeur van) klaagster opnieuw bevestigd dat hij het in het (nieuwe) betekeningsexploot vermelde bedrag ter zake van niet-genoten vakantiedagen verschuldigd was, zij het dat hij geen bruto-betaling zoals gevorderd maar een netto-betaling moest doen en dat en waarom hij vooralsnog niet wilde betalen. De deurwaarder wijst erop dat uit de door hem in het geding gebrachte correspondentie tussen klaagster en de advocaat van de ex-werknemer van klaagster gevoerde correspondentie blijkt dat klaagster de hoogte van het ter zake van niet-genoten vakantiedagen in het exploot vermelde bedrag niet heeft betwist en dat klaagster uiteindelijk ook het met het in het beslagexploot genoemde brutobedrag corresponderende nettobedrag aan haar ex-werknemer heeft betaald.

6.De beoordeling

6.1.
Het hof stelt voorop dat een gerechtsdeurwaarder als zelfstandig openbaar ambtenaar bij de uitvoering van zijn opdrachten een eigen verantwoordelijkheid heeft, waarbij hij zowel met de belangen van zijn opdrachtgever als met die van de wederpartij rekening dient te houden. Indien de opdracht het leggen van derdenbeslag betreft, bestaat die eigen verantwoordelijkheid er uit dat marginaal dient te worden getoetst of de hem voor de beslaglegging verstrekte titel voldoende grond biedt voor het te leggen beslag.
6.2.
Ander dan de kamer is het hof van oordeel dat het door de ex-werknemer van klaagster aan de gerechtsdeurwaarders ter executie aangeboden proces-verbaal van schikking van
20 juli 2012 ook voor wat betreft hetgeen daarin is opgenomen over de eindafrekening, voor executie vatbaar was. Immers uit de tussen betrokken partijen gevoerde correspondentie en uit hetgeen de deurwaarder heeft verklaard over de gang van zaken bij het uitbrengen van het onderhavige exploot, hetgeen door klaagster niet is betwist, blijkt dat de hoogte van het bedrag dat klaagster aan haar ex-werknemer voor niet genoten vakantiedagen verschuldigd was niet ter discussie stond en dat derhalve vast stond voor welk bedrag beslag gelegd kon worden. Het enkele feit, zoals door klaagster ter zitting in hoger beroep is aangevoerd, dat klaagster niet instemde met een bruto uitbetaling van die vergoeding, betekent niet dat er onvoldoende grond was voor het te leggen beslag. Nu de verschuldigdheid van een vergoeding per saldo tussen partijen vaststond en klaagster uiteindelijk het in het exploot vermelde bedrag ook heeft voldaan, valt niet in te zien hoe klaagster door de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder in haar belangen is geschaad.
6.3.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. De beslissing van de kamer kan niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing dan ook vernietigen.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende,
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 januari 2014 door de rolraadsheer.