ECLI:NL:GHAMS:2014:6145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
K13-0542
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag inzake zelfdoding en onvoldoende aanwijzingen voor moord

In deze zaak heeft klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G. Funcke, een beklag ingediend ex artikel 12 Sv tegen de beslissing van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen. Klaagster betwist de conclusie van de lijkschouwer dat haar broer, [overledene], door zelfdoding om het leven is gekomen. De zaak betreft de dood van [overledene], die op 9 maart 2013 dood werd aangetroffen in zijn woning met een plastic zak over zijn hoofd en een koord om zijn hals. Klaagster vermoedt dat [beklaagde], een aanverwant, betrokken is bij de dood van haar broer en heeft verschillende gronden aangevoerd om deze verdenking te onderbouwen.

Het hof heeft de beschikbare stukken en het verslag van de advocaat-generaal in overweging genomen. De advocaat-generaal heeft in zijn verslag van 24 september 2014 geadviseerd het beklag af te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 5 november 2014 heeft de advocaat-generaal zijn conclusie gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat [overledene] anders dan door zelfdoding om het leven is gekomen. De lijkschouw heeft geen uitwendige tekenen van geweld aangetoond en nader onderzoek naar de doodsoorzaak is niet mogelijk, aangezien [overledene] is gecremeerd.

Klaagster heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat [overledene] zelfdoding heeft gepleegd, maar het hof concludeert dat de argumenten van klaagster niet voldoende zijn voor een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. De verklaring van getuige [getuige 1] die zou hebben gehoord dat [overledene] zou worden gedood, is niet geloofwaardig gebleken. Het hof is zich ervan bewust dat deze uitkomst voor klaagster onbevredigend is, maar het strafrecht biedt onvoldoende mogelijkheden voor verder onderzoek. Het hof heeft daarom besloten het beklag af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K13/0542 van
[Klaagster],
klaagster,
in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde
mr. R.G. Funcke, advocaat te Diemen.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 3 juni 2014 en de processen-verbaal van de raadkamerbehandelingen van 22 juli 2014 en 2 september 2014.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij nader verslag van 24 september 2014 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van de in de tussenbeschikking van 3 juni 2014 vermelde stukken en van het nader verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal betreffende het aanvullende onderzoek naar aanleiding van de tussenbeschikking van 3 juni 2014.

4.De behandeling in raadkamer

De advocaat-generaal is op 5 november 2014 bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klaagster heeft op 29 april 2013 namens haar familie aangifte gedaan van moord op haar broer [overledene] (hierna: [overledene]), op 8 maart 2013 gepleegd door een aanverwant, [beklaagde], wonende te [woonplaats] (hierna: beklaagde).
[overledene] is op 9 maart 2013 door de politie dood aangetroffen in zijn woning. Hij zat/lag op een bank en de woonkamer. Over zijn hoofd was een plastic zak geplaatst. Om zijn hals was een zwart koord aangebracht dat niet strak was aangetrokken. Links van [overledene] stond een heliumvat. De conclusie van de lijkschouwer is dat [overledene] door zelfdoding om het leven is gekomen.
Klaagster betwist dat dat het om zelfdoding gaat.
Zij verdenkt beklaagde ervan [overledene] te hebben gedood op de volgende gronden. Niet is vastgesteld dat [overledene] gebruik heeft gemaakt van de heliumtank, nu er geen slang is aangetroffen die op de tank kon worden aangesloten en niet is gebleken dat een van de ballonnen die in de woonkamer lagen met helium was gevuld. Tegen beklaagde bestond de verdenking dat hij fraude had gepleegd door geldbedragen van de bankrekening van zijn werkgever over te maken naar de bankrekening van [overledene]. Toen klaagster beklaagde daarover aansprak, ontkende beklaagde betrokkenheid bij fraude en zei hij dat hij door een manager van zijn werkgever en [overledene] erin was geluisd. Beklaagde had toegang tot de computer en de telefoon van [overledene] en heeft gegevensbestanden daarop gewist. De spullen van [overledene], die hij bij zijn ouders bewaarde, zijn doorzocht. Uit het door verbalisante [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen komt naar voren dat op 9 maart 2013 een neef van klaagster, [getuige 1], tegenover haar heeft verklaard dat [overledene] hem had verteld dat hij zou worden gedood, dat hij zou stikken met een plastic zak over zijn hoofd.
Het hof heeft allereerst te beoordelen of vervolging op basis van de aanwijzingen in het dossier ertoe zou kunnen leiden dat een strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd, tot een bewezenverklaring van – bijvoorbeeld - moord of doodslag zou komen. Als dat niet het geval is, heeft het hof te beoordelen of aanvullend onderzoek tot een andere opvatting zou kunnen leiden.
Het verslag van de uitwendige lijkschouw houdt in dat er geen tekenen van uitwendig toegepast geweld op het lichaam van [overledene] zijn aangetroffen en dat de doodsoorzaak suïcide middels verstikking door gebruik van een zak over het hoofd is geweest. Nader onderzoek naar de doodsoorzaak is niet meer mogelijk, aangezien [overledene] is gecremeerd. Niet is vastgesteld of het gebruik van helium heeft bijgedragen aan het intreden van de dood.
Het dossier bevat – op de aan [getuige 1] toegeschreven uitspraak na - geen aanwijzingen dat [overledene] anders dan door zelfdoding om het leven is gekomen. Hetgeen klaagster heeft aangevoerd is onvoldoende voor een redelijk vermoeden van enig strafbaar feit.
[getuige 1] is naar aanleiding van genoemde uitspraak door de politie op 22 juli 2014 gehoord. Hij heeft betwist dat [overledene] tegen hem heeft gezegd dat hij zou worden gedood met een zak over zijn hoofd.
Deze verklaring wijkt af van hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant], dat geruime tijd ná het tijdstip waarop de mededeling zou zijn gedaan is opgemaakt. Dat is betreurenswaardig, maar daarmee ontvalt de aanleiding om eventueel nader onderzoek te laten verrichten, dan wel, zoals de gemachtigde heeft verzocht, de bevindingen van het onderzoek naar de door beklaagde gepleegde fraude te betrekken bij het onderzoek naar de dood van [overledene].
De beslissing van het openbaar ministerie om de zaak te seponeren rust dan ook op goede gronden.
Het hof is zich ervan bewust dat deze uitkomst onbevredigend voor klaagster moet zijn, nu haar broer op tragische wijze om het leven is gekomen en vragen over de omstandigheden van zijn dood en hetgeen zich direct daarvoor heeft voorgedaan niet beantwoord kunnen worden. Het strafrecht biedt echter onvoldoende mogelijkheden voor nader onderzoek. Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.