ECLI:NL:GHAMS:2014:6145
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van beklag inzake zelfdoding en onvoldoende aanwijzingen voor moord
In deze zaak heeft klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G. Funcke, een beklag ingediend ex artikel 12 Sv tegen de beslissing van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen. Klaagster betwist de conclusie van de lijkschouwer dat haar broer, [overledene], door zelfdoding om het leven is gekomen. De zaak betreft de dood van [overledene], die op 9 maart 2013 dood werd aangetroffen in zijn woning met een plastic zak over zijn hoofd en een koord om zijn hals. Klaagster vermoedt dat [beklaagde], een aanverwant, betrokken is bij de dood van haar broer en heeft verschillende gronden aangevoerd om deze verdenking te onderbouwen.
Het hof heeft de beschikbare stukken en het verslag van de advocaat-generaal in overweging genomen. De advocaat-generaal heeft in zijn verslag van 24 september 2014 geadviseerd het beklag af te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 5 november 2014 heeft de advocaat-generaal zijn conclusie gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat [overledene] anders dan door zelfdoding om het leven is gekomen. De lijkschouw heeft geen uitwendige tekenen van geweld aangetoond en nader onderzoek naar de doodsoorzaak is niet mogelijk, aangezien [overledene] is gecremeerd.
Klaagster heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat [overledene] zelfdoding heeft gepleegd, maar het hof concludeert dat de argumenten van klaagster niet voldoende zijn voor een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. De verklaring van getuige [getuige 1] die zou hebben gehoord dat [overledene] zou worden gedood, is niet geloofwaardig gebleken. Het hof is zich ervan bewust dat deze uitkomst voor klaagster onbevredigend is, maar het strafrecht biedt onvoldoende mogelijkheden voor verder onderzoek. Het hof heeft daarom besloten het beklag af te wijzen.