ECLI:NL:GHAMS:2014:6045

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
200.157.690/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling na niet-uitgevoerde buitengerechtelijke schuldregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [X] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder door de rechtbank Noord-Holland afgewezen op 7 oktober 2014, omdat [X] niet had voldaan aan de vereisten van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelde dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet was uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid van de Wet op het consumentenkrediet (Wck).

Appellant [X] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich na de afwijzing alsnog heeft aangemeld bij de gemeente Zaanstad voor een minnelijk traject, maar dat deze poging gedoemd was te mislukken omdat één van zijn schuldeisers geen akkoord wilde geven op enig voorstel. [X] stelde dat deze situatie gelijkgesteld moest worden aan een mislukt minnelijk traject. Het hof heeft echter vastgesteld dat de wettelijke vereisten voor toelating tot de schuldsanering niet waren nageleefd.

Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de verklaring die bij het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering moet worden overgelegd, moet zijn ondertekend door een persoon of instelling die voldoet aan de eisen van de Wck. In dit geval was de verklaring ondertekend door een advocaat, maar de poging tot een buitengerechtelijke regeling was door [X] zelf ondernomen, zonder de betrokkenheid van de advocaat. Dit voldeed niet aan de wettelijke eisen.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat het verzoek van [X] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling opnieuw is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures en het inschakelen van de juiste instanties bij het aanvragen van een schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.157.690/01
rekestnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/214036 FT RK 14/817
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 december 2014
in de zaak van
[X],
wonende te Wormerveer,
appellant,
advocaat: mr. J.M. Tang te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 15 oktober 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 oktober 2014, waarbij het verzoek van [X] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
[X] heeft op 11 december 2014 een aanvullend beroepschrift overgelegd met bijlagen.
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 16 december 2014. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Tang voornoemd, die het verzoekschrift mondeling heeft toegelicht.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift en de aanvulling daarop, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [X] op 11 december 2014 nader overgelegde stukken. [X] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [X] heeft zich, na de afwijzende beslissing van de rechtbank op de grond dat het minnelijk traject niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid van de Wet op het consumentenkrediet (Wck), alsnog aangemeld bij de gemeente Zaanstad. Dit minnelijk traject is volgens [X] echter gedoemd te mislukken omdat één schuldeiser heeft aangegeven met geen enkel voorstel akkoord te gaan. Deze situatie dient, aldus [X], gelijkgesteld te worden met de situatie waarin het minnelijk traject is doorlopen doch mislukt. [X] verwijst daarbij naar een uitspraak van het hof ‘s-Hertogenbosch van 5 juli 2011 (ECLI:NL:GHSHE:2011:BR5926).
2.2
Uit artikel 288, tweede lid, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt afgewezen als de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid Wck. In laatstgenoemd artikel wordt een groot aantal personen en organisaties genoemd die zich – op commerciële – basis met schuldbemiddeling mogen bezighouden. Blijkens de tekst van voornoemde bepaling gaat het onder meer om gemeenten, gemeentelijke kredietbanken, advocaten, deurwaarders en beschermingsbewindvoerders. In artikel 285, eerste lid, aanhef en onder f Fw is bepaald dat bij het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering een met redenen omklede verklaring moet worden overgelegd onder meer inhoudende dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Deze verklaring biedt een instrument om ervoor te zorgen dat eerst een buitenwettelijke oplossing wordt beproefd en blijkens artikel 288, tweede lid, aanhef en onder b Fw moet deze worden afgegeven door het college van burgemeester en wethouders dan wel door een in het wetsartikel genoemde instelling of (rechts)persoon aan wie de bevoegdheid is gemandateerd. Zoals hiervoor reeds is vermeld kan deze persoon ook een advocaat zijn.
2.3
[X] heeft bij zijn verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering een door mr. [A], advocaat te Alkmaar, ondertekende verklaring overgelegd waarin deze advocaat verklaart dat er geen reële mogelijkheden bestaan dat [X] met zijn schuldeisers tot een buitengerechtelijke schuldregeling komt. Uit de verklaring en uit de bij die verklaring overgelegde bijlagen blijkt dat de poging om met (enkele) schuldeisers tot een regeling te komen niet door mr. Koopman maar door [X] zelf is ondernomen. Ook ter gelegenheid van de zitting in eerste aanleg heeft [X] - desgevraagd - meegedeeld dat mr. [A]bij het benaderen van de schuldeisers niet betrokken is geweest maar dat hij, [X], dit geheel zelf heeft gedaan.
2.4
Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het door [X] ingediende verzoek afgewezen dient te worden op grond van het in artikel 288 lid 2 sub b Fw bepaalde. Uit de samenhang van de onder 2.2 genoemde artikelen volgt immers dat indien in de in artikel 285 lid 2 sub b Fw genoemde verklaring wordt meegedeeld dat, na een daartoe ondernomen poging, geen reële mogelijkheden bestaan om met de schuldeisers tot een schuldregeling te komen, deze poging dient te zijn uitgevoerd door een advocaat, zijnde een persoon als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck, aan welke eis in de onderhavige zaak niet is voldaan.
2.5
Het vooroverwogene betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, M.L.D. Akkaya en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.