In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2014. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de ISD-maatregel, omdat de behandeling van deze vordering volgens de wet dient te geschieden door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft de zaak in zoverre doorverwezen naar dat gerechtshof.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor het overige. De raadsvrouw van de verdachte en de verdachte zelf hebben tijdens de zitting aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de beslissingen van de rechtbank in de hoofdzaak. Dit impliceert dat de verdachte geen belang meer hecht aan de voortzetting van de behandeling van de hoofdzaak in hoger beroep. Gezien het ontbreken van enig rechtens te beschermen belang heeft het hof besloten de verdachte niet te ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep.
De uitspraak van het hof is gedaan door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De griffier heeft de uitspraak genoteerd en deze is openbaar uitgesproken tijdens de zitting.