ECLI:NL:GHAMS:2014:5937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
200.140.006/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en uitleg van een overeenkomst in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen na een echtscheiding. De man, appellant, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd bepaald dat hij een bijdrage van € 405,20 per kind per maand moest betalen, met ingang van 1 januari 2012. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage te verlagen naar € 220,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2013. De vrouw, geïntimeerde, verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en heeft een verweerschrift ingediend.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1999 gehuwd en hebben drie kinderen. Hun huwelijk is ontbonden op 9 september 2011. In het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking, is overeengekomen dat de man een bijdrage van € 400,- per kind per maand zal betalen, die wettelijk geïndexeerd wordt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de bijdrage vastgesteld op € 405,20 per kind per maand, wat de man betwist.

Het hof overweegt dat het verzoek van de man om de bijdrage te verlagen een nieuw zelfstandig verzoek betreft dat niet in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof oordeelt dat de afspraken die tijdens een eerdere zitting zijn gemaakt, geen zelfstandige betekenis hebben en dat de overeenkomst in het ouderschapsplan herleeft. De rechtbank heeft de bijdrage terecht vastgesteld, en het hof bekrachtigt de bestreden beschikking. De kosten van de procedure worden niet aan een van de partijen opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 2 september 2014
Zaaknummer: 200.140.006/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/148122 / FA RK 13/1656
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. P.P.J.L. Appelman te Alkmaar,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.S. Dirks te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 10 januari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 oktober 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/148122 / FA RK 13/1656.
1.3.
De vrouw heeft op 12 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 4 juni 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 6 juni 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 19 juni 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1999 gehuwd. Hun huwelijk is op 9 september 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 augustus 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 2000, [kind b] [in] 2003 en [kind c] [in] 2005 (hierna: de kinderen).
2.2.
In het ouderschapsplan, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking, zijn partijen onder meer overeengekomen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 400,- per kind per maand met ingang van 1 augustus 2011, alsmede dat die bijdrage met ingang van 1 januari 2012 wettelijk wordt geïndexeerd. Na wettelijke indexering bedroeg de bijdrage in 2012 € 405,20 per kind per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 405,20 per kind per maand met ingang van 1 januari 2012.
3.2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij met ingang van 1 oktober 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 220,- per kind per maand, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, dan wel het door hem verzochte af te wijzen, met veroordeling van hem in de door de vrouw in hoger beroep gemaakte proceskosten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het verzoek van de man om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 oktober 2013 te bepalen op € 220,- per kind per maand, betreft een nieuw zelfstandig verzoek dat -ingevolge het bepaalde in art. 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering- niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Dit brengt met zich dat de man in dat verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het hof zal hetgeen de man in hoger beroep voorts aan de orde heeft gesteld, beoordelen voor zover dit kan worden aangemerkt als verweer tegen hetgeen door de vrouw in eerste aanleg is verzocht.
4.2.
Uit de stukken is gebleken dat de man, in een eerdere procedure, op 4 juli 2012 een verzoekschrift bij de rechtbank Alkmaar heeft ingediend tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Op 12 november 2012 heeft bij de rechtbank Alkmaar een zitting plaatsgevonden in het kader van een andere procedure tussen partijen, te weten een kort geding over de verkoop en levering van de voormalig echtelijke woning. Tijdens die zitting hebben partijen tevens afspraken gemaakt over de hoogte van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor de kinderen. In het proces-verbaal van die zitting is daarover het navolgende opgenomen.
"Partijen komen overeen dat de door de man verschuldigde kinderalimentatie met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 zal worden gesteld op € 800,- per maand t/m augustus 2012 en € 780,- per maand vanaf september 2012. Dit bedrag zal gelden tot en met mei 2013 of zoveel langer als nodig is om te komen tot een hernieuwde beoordeling van de alimentatieverplichting van de man. Die beoordeling zal plaatsvinden zodra de man beschikt over gegevens met betrekking tot de winstuitkering over 2012. In die beoordeling, die met behulp van de dan geldende alimentatienormen op de gebruikelijke wijze zal worden uitgevoerd, zal wat betreft het element winstuitkering worden uitgegaan van de uitkeringen over de jaren 2011 en 2012. De thans aanhangige alimentatieprocedure zal worden aangehouden voor het geval partijen geen overeenstemming bereiken."
Nadat deze afspraken in kort geding waren gemaakt, heeft de man zijn wijzigingsverzoek van 4 juli 2012 ingetrokken.
4.3.
De man betoogt - kort samengevat - dat partijen, overeenkomstig de afspraken tijdens de zitting in kort geding, een nieuwe draagkrachtberekening zouden maken nadat de winstuitkering over 2012 bekend was, dat de vrouw daarop had behoren te wachten alvorens een verzoek bij de rechtbank in te dienen en dat zij om die reden niet in haar inleidend verzoek kan worden ontvangen. De vrouw heeft dat betoog weersproken. Ter onderbouwing heeft zij aangevoerd dat de tijdens de zitting in kort geding overeengekomen bedragen een voorlopig karakter hadden, dat de afspraken immers uitsluitend waren gemaakt om rust tussen partijen te creëren in verband met het op dat moment tevens aanhangig wijzigingsverzoek, dat met het intrekken van dat verzoek door de man zowel de grondslag voor die afspraken als die afspraken zelf zijn komen te vervallen, en dat de man daardoor gehouden is de onderhoudsbijdrage zoals overeengekomen in het ouderschapsplan te blijven voldoen.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie dient de uitleg van een overeenkomst als de onderhavige niet plaats te vinden op grond van uitsluitend de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin de overeenkomst is gesteld (alhoewel die taalkundige betekenis wel van groot belang is), maar komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden aan de overeenkomst redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man, in afwijking van het standpunt van zijn advocaat, uitdrukkelijk verklaard dat de bedragen die partijen tijdens de zitting in kort geding zijn overeengekomen geen definitieve bedragen betroffen en dat een herbeoordeling zou plaatsvinden nadat de winstuitkering over 2012 bekend zou zijn. Die verklaring strookt met het betoog van de vrouw dat de overeengekomen bijdragen een voorlopig karakter hadden, zodat het hof van de juistheid van dat betoog zal uitgaan. Verder acht het hof het aannemelijk dat de afspraken uitsluitend zijn gemaakt in verband met de (alimentatie)procedure die op dat moment aanhangig was vanwege het door de man ingediende wijzigingsverzoek. Uit de bewoordingen in eerder genoemd proces-verbaal blijkt dat partijen zouden trachten in die procedure in onderling overleg tot overeenstemming te komen en dat, bij het uitblijven van overeenstemming, een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank zou volgen. Doordat de man zijn verzoek vervolgens heeft ingetrokken, heeft een inhoudelijke behandeling nooit plaatsgevonden. Vaststaat dat partijen evenmin overeenstemming hebben bereikt. Naar het oordeel van het hof kan onder die omstandigheden aan de gemaakte afspraken geen zelfstandige betekenis worden toegekend en kan de vrouw niet aan die afspraken worden gehouden. Door het wegvallen van die afspraken herleeft de overeenkomst van partijen als weergegeven in het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank heeft de bijdrage ten behoeve van de kinderen met ingang van 1 januari 2012, op het daartoe strekkend verzoek van de vrouw, dan ook terecht overeenkomstig de in het ouderschapsplan opgenomen bijdrage vastgesteld. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding de vrouw of de man in de kosten van de procedure te veroordelen. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 oktober 2013 op € 220,- per kind per maand te bepalen;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, C.E. Buitendijk en I.M. Dölle in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.