ECLI:NL:GHAMS:2014:5903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
23-001818-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een ijzeren staaf in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor poging tot doodslag en zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 21 april 2012, waarbij de verdachte met een ijzeren staaf op het hoofd en de armen van het slachtoffer, [slachtoffer], heeft geslagen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 dagen en een taakstraf van 150 uren, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 18 april en 24 oktober 2014 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er geen opzet was op doodslag of zware mishandeling, en dat de verdachte handelde uit noodweer. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat het slaan met de ijzeren staaf wel degelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Het hof sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar verklaarde de poging tot zware mishandeling wel bewezen.

De strafoplegging werd aangepast, waarbij het hof de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van 2 weken, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te laten behandelen voor agressieregulatie. De benadeelde partij, [slachtoffer], had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van de mishandeling. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

parketnummer: 23-001818-13
datum uitspraak: 7 november 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-670391-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 18 april 2014 en 24 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 21 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet éénmaal of meermalen met een ijzeren staaf, althans een hard en/of stevig voorwerp, op het hoofd en/of één of meer arm(en) van voornoemde [slachtoffer] te slaan;
subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 21 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen slaan met een ijzeren staaf, althans een hard en/of stevig voorwerp, op het hoofd en/of één of meer arm(en) van voornoemde [slachtoffer] waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen (te weten een hoofdwond) en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een ijzeren staaf op het hoofd en armen van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling, nu opzet daartoe, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet bewezen kan worden verklaard. Door het enkele slaan met een ijzeren staaf van 40 centimeter lang zou geen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel kunnen worden toegebracht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is geweest van noodweer(exces), dan wel van putatief noodweer(exces), waarbij de (putatieve) noodweersituatie mede was veroorzaakt door de angst die de verdachte had sinds de aanval van aangever op verdachte op 14 april 2012.
Het hof overweegt het volgende.
Poging doodslag, dan wel poging zware mishandeling.
Het hof is met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat door het slaan met een ijzeren staaf van 40 centimeter lang en 1 centimeter dik niet de aanmerkelijke kans bestaat dat dusdanig letsel wordt toegebracht dat iemand daardoor zou komen te overlijden. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van poging tot doodslag.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het met een ijzeren staaf van genoemde afmetingen slaan tegen het hoofd van een persoon, gelet op het feit dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich brengt dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in de zin van voorwaardelijk opzet, bewezen kan en dient te worden verklaard.
Ontslag van alle rechtsvervolging.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof het volgende af.
Op 14 april 2012 heeft tussen de verdachte en aangever [slachtoffer] een incident plaatsgevonden, waarbij het hof het aannemelijk acht dat door [slachtoffer] geweld is gebruikt jegens de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij sindsdien bang was voor [slachtoffer]. Op 21 april 2012 ging de verdachte met zijn vriendin naar winkelcentrum Reigersbos in Amsterdam. Aldaar zag de verdachte [slachtoffer] staan. [slachtoffer] keek de verdachte lachend aan, pakte zijn mobiele telefoon en begon te bellen. De verdachte heeft vervolgens de ijzeren staaf, die hij naar eigen zeggen bij zich had om zichzelf en zijn vriendin te kunnen verdedigen indien zij [slachtoffer] opnieuw zouden tegenkomen, uit de tas van zijn vriendin gepakt en is daarmee naar [slachtoffer] toe gelopen. De verdachte heeft vervolgens tegen [slachtoffer] gezegd: “Ken je me nog? Jullie moeten mij en mijn familie met rust laten!” Vervolgens heeft hij [slachtoffer], al dan niet toen deze op hem af kwam lopen, met de ijzeren staaf geslagen. [slachtoffer] rende hierop weg en de verdachte is hem achterna gerend. De verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens ingehaald en opnieuw met de ijzeren staaf geslagen.
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheden dat [slachtoffer] een week eerder geweld tegen de verdachte had gebruikt en dat de verdachte [slachtoffer] nu weer tegen kwam, waarbij [slachtoffer] verdachte lachend aankeek en vervolgens begon te bellen, geen noodweersituatie oplevert. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich (of zijn vriendin) diende te verdedigen, was geen sprake. Sterker nog: de verdachte heeft vervolgens zelf de confrontatie opgezocht door met een ijzeren staaf op [slachtoffer] toe te stappen en hem aan te spreken. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat [slachtoffer] daarna op de verdachte afliep, is daardoor geen noodweersituatie ontstaan. Nu geen sprake is van een noodweersituatie, verwerpt het hof zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces.
De omstandigheden zoals hiervoor omschreven konden naar het oordeel van het hof bij de verdachte ook niet in redelijkheid de vrees opwekken dat hij op dat moment door [slachtoffer] zou worden aangevallen. Het hof verwerpt om die reden ook het beroep op putatief noodweer en dus ook op putatief noodweerexces.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich meldt bij de Reclassering en een behandeling ondergaat op het gebied van agressieregulatie bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer] in een winkelcentrum. De verdachte heeft aangever meermalen met een ijzeren staaf op onder meer het hoofd geslagen. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en heeft door het openlijke karakter van zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan een vorm van eigenrichting, door in plaats van aangifte te doen van mishandeling door [slachtoffer] een week eerder, hem met een ijzeren staaf in elkaar te slaan.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals verzocht door de raadsvrouw, geen termen aanwezig.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2014 is de verdachte eerder ter zake van geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.283,43, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 670,43, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich dient te melden bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam. De veroordeelde dient zich te blijven melden zo frequent en zo lang de Reclassering dit noodzakelijk acht.
De veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor problemen op het gebied van agressieregulatie bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de Reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 594,43 (vijfhonderdvierennegentig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 94,43 (vierennegentig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
76,00 (zesenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 594,43 (vijfhonderdvierennegentig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 94,43 (vierennegentig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. E. Mijnsberge en mr. G.S. Crince Le Roy, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 november 2014.