Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten in beide zaken
Moeder en dochter hebben veel geleerd tijdens de behandeling. Het is belangrijk dat moeder een aanpak blijft hanteren van emotionele beschikbaarheid in combinatie met heldere en strakke grenzen. Dit biedt de meeste veiligheid voor [G], van waaruit zij kan groeien en zich zo goed mogelijk kan ontwikkelen tot een meer evenwichtig meisje. Het dagelijks leven en contact met andere kinderen is de beste leerschool, waaraan moeder een belangrijke bijdrage kan leveren. Zij heeft laten zien hiertoe in staat te zijn. Voor moeder is het belangrijk dat zij ook goed voor zichzelf zorgt, zodat zij kan bieden wat [G] nodig heeft. Gerichte traumabehandeling is ons inziens niet aangewezen, daar [G] erg jong was destijds en nog jong is en in deze levensfase het meest gebaat is bij een normaliserende aanpak in een zo veilig mogelijke context.
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep (zaaknummer 200.145.130/01)
Moeder vindt het belangrijk dat er enig contact is tussen [G] en haar vader, maar is erg huiverig om [G] zonder toezicht bij vader te laten verblijven, omdat ze er niet gerust op is dat hij [G] niet in onveilige situaties brengt en omdat ze bang is dat vader haar zwart zal maken tegenover [G], waardoor haar relatie met [G] verstoord zal raken. Daarnaast blijft ze bang dat vader [G] op een seksueel grensoverschrijdende manier benaderd heeft, ondanks vaders ontkenning hiervan. De achtergrond van het seksualiserende gedrag van [G], van haar opvallende manier van reageren op mannen en van haar opmerkingen over mogelijk grensoverschrijdend gedrag door vader is ook in dit onderzoek niet duidelijk geworden.
De relatie van [G] met haar vader heeft ook een overwegend positieve kleur, al verwijt [G] hem dat hij haar moeder pijn heeft gedaan, wat diepe indruk op haar gemaakt heeft. Vader is dol op [G], noemt haar ‘mijn prinsesje’ en ontleent veel positiefs aan zijn contact met haar. [G] is duidelijk ook gesteld op vader en vindt het prettig om hem te zien. Ze is ook blij met de cadeautjes die ze van hem krijgt en heeft positieve herinneringen aan en een behoefte aan de activiteiten die ze samen ondernamen.
Concluderend is er bij [G] sprake van met de ontwikkeling interfererende problematiek, die zich het beste laat begrijpen als een combinatie van aanlegfactoren (sterk temperament, snel van slag zijn, zelfbepalendheid, kenmerken van een pervasieve ontwikkelingsstoornis), opvoedingsfactoren (te weinig sturing en begrenzing, te zwakke holding) en gezinsfactoren (loyaliteitsproblematiek, trauma gerelateerde problematiek, mogelijke ervaringen met grensoverschrijdend gedrag).
is een meisje bij wie sprake is van een ernstige verstoring in haar ontwikkeling. Ze heeft een opvoedingssituatie nodig die gekenmerkt wordt door eenduidigheid, structuur en holding. Het is daarnaast van belang dat er in [G]’s leven ruimte is voor contact met beide ouders, ze lijkt aan beide ouders gehecht te zijn en behoefte te hebben aan een positieve band met elk van hen, die niet wordt belast door negatieve emoties van de andere ouder.
Een belangrijke bevinding die uit het onderzoek naar voren is gekomen (…) is de problematiek van [G] waarvoor tot op heden onvoldoende gerichte hulp is ingezet (…) Het gedragspatroon dat zich bij [G] heeft ontwikkeld heeft zal in stand blijven en een steeds grotere belemmering voor een goede ontwikkeling gaan vormen, wanneer er geen specialistische behandeling plaats vindt. De problematiek van [G] is dermate complex dat een behandeling binnen een Jeugd GGZ kader aangewezen is. Te denken valt aan traumabehandeling, bijvoorbeeld EMDR, (…) en een vorm van ouderkindbehandeling, bijvoorbeeld PIT (…).
Vanuit de diagnostiekfase is naar voren gekomen dat er bij [G] sprake is van een Posttraumatische stress-stoornis. Dit brengt met zich mee dat een voor haar veilige omgeving belangrijk is. Zij is ten aanzien van haar ontwikkeling en welbevinden ons inziens gebaat bij zoveel mogelijk voorspelbaarheid en stabiliteit, zowel in de thuis- als in de schoolomgeving.
Uit informatie van vader zelf en van informanten die beroepsmatig contact met vader hebben, zoals de huisarts, een psycholoog, een reclasseringswerker, komen geen ernstige psychische of somatische problemen naar voren die vader zouden kunnen belemmeren in zijn functioneren. Vader wordt beschreven als een man die snel gefrustreerd kan raken wanneer hij zich onheus behandeld voelt, met name in de relationele sfeer, en dan emotioneel, impulsief en intimiderend kan reageren, wat in het verleden voor problemen gezorgd heeft, maar ook als een man die dol is op zijn dochtertje en haar zeker geen schade zou willen berokkenen.Hetgeen de vrouw op dit punt heeft aangevoerd, brengt in dit oordeel van hof geen verandering, evenmin als de door haar overgelegde brief van [A], gezondheids-, neuro- en klinisch psycholoog, van 16 april 2014, reeds omdat [A] uitsluitend in opdracht van de vrouw heeft gerapporteerd en bovendien niet zelf onderzoek heeft verricht, maar zijn conclusies en bevindingen heeft gebaseerd op schriftelijke stukken die zich in het dossier bevinden.
Het is onduidelijk over welke pedagogische vaardigheden vader precies beschikt. Er zijn geen professionals die informatie hebben kunnen geven over zijn manier van omgaan met [G]. Vader noemt zelf dat hij in het verleden consequent optrad tegenover [G], maar kan daar weinig concrete voorbeelden van noemen. Hij beschrijft zichzelf vooral als een pretvader, een vader om van alles mee te ondernemen en dat lijkt hij goed te doen. In hoeverre hij het begrenzende gedrag dat hij tijdens de interactieobservatie liet zien ook in een dagelijkse situatie vertoont, is onduidelijk. De opvoeding van [G] vraagt meer dan basale opvoedingsvaardigheden van een ouder. In het contact met vader is vooral de combinatie van een vader die zijn dochter als een prinsesje ziet en haar het liefst wil verwennen en een dochter met een temperamentvol, bezitterig, jaloers en grenzen zoekend gedrag een risico.
- Is er sprake is van feiten en/of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat onbegeleide omgang tussen de man en [G] ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [G] of anderszins in strijd is met haar zwaarwegende belangen als hiervoor omschreven onder 4.2? De Raad dient daarbij mede te betrekken hetgeen hiervoor onder 4.5 tot en met 4.7 is overwogen.
- Indien zich geen ontzeggingsgronden voor onbegeleide omgang voordoen, op welke wijze dient aan onbegeleide omgang tussen de man en [G] vorm gegeven te worden?
- Leidt het raadsonderzoek nog tot bevindingen die verder bij de beoordeling van de omgang tussen de man en [G] van belang kunnen zijn?
aan de rechtbank, die – na terugverwijzing door het hof - de zaak verder zal berechten en afdoen.
5.Beoordeling van het schorsingsverzoek (zaaknummer 200.145.130/02)
6.Proceskostenveroordeling (in beide zaken)
7.Beslissing
op uiterlijk 20 maart 2015 aan de rechtbankte zenden;