ECLI:NL:GHAMS:2014:5864

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
23-001764-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan woninginbraak met uitkijkfunctie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een woninginbraak die plaatsvond op 23 maart 2013 in IJmuiden. De tenlastelegging omvatte het op uitkijk staan tijdens de inbraak, waarbij sieraden, een horloge en een kussensloop werden weggenomen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 oktober 2014 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij primair betrokken was bij de inbraak, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel medeplichtig was aan de inbraak door op de uitkijk te staan. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en verklaringen van medeverdachten. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw dat er onvoldoende verband was met het ten laste gelegde adres.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren en 25 dagen jeugddetentie, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Het hof benadrukte de ernst van de woninginbraak en de impact daarvan op de slachtoffers, die zich niet meer veilig voelden in hun eigen woning. De op te leggen straf was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-001764-14
datum uitspraak: 28 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-740700-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 23 maart 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen op of aan [adres 2]) heeft weggenomen: - een hoeveelheid sieraden en/of - een horloge en/of - een kussensloop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in op of omstreeks 23 maart 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen op of aan [adres 2]) heeft weggenomen: - een hoeveelheid sieraden en/of - een horloge en/of - een kussensloop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Gevoerde verweer en bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat er onvoldoende verband kan worden gelegd met het ten laste gelegde adres, [adres 2] te IJmuiden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130513.1200.1750 van 13 mei 2013, opgemaakt door [verbalisant 1] (dossier ZD 7, doorgenummerde pp. 23-36), blijkt dat op 23 maart 2013 tussen 14.49 en 23.15 uur twee woninginbraken hebben plaatsgevonden in IJmuiden; dit betroffen woninginbraken op de locatie [adres 2] en [adres 3] te IJmuiden.
Uit het in voornoemd proces-verbaal opgenomen tapgesprek 1053 van 23 maart 2013, omstreeks 21.51 uur, tussen [medeverdachte 2] en de verdachte, blijkt voorts dat [medeverdachte 2] in het gesprek zegt:

Ja man, ik was aan het eten, maar het bestek werkt niet. We gaan met ehh handen. Ik ga gewoon met mijn handen eten!’. Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 mei 2013 (dossier ZD 7, doorgenummerde pp. 10-13) blijkt dat bij de inbraak de uitzethendel van het badkamerkiepraam is geforceerd en dat de daders door het raam naar binnen zijn geklommen. Uit het proces-verbaal ‘opbouw procesdossier’ van 8 augustus 2013, opgemaakt door [verbalisant 2] en aangevuld en ondertekend door [verbalisant 1] (Algemeen Dossier, doorgenummerde pp. 5-23) blijkt dat de inbraak op het [adres 3] te IJmuiden heeft plaatsgevonden door middel van een valse (huis)sleutel.
Het hof is op grond van voorgaande van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat die bewuste avond van de inbraak in IJmuiden slechts twee inbraken zijn geweest, dat de inbraak op het [adres 3] met een valse sleutel is gepleegd, terwijl uit de aangifte van [adres 2] blijkt dat een badkamerraam is geforceerd en [medeverdachte 2] heeft gezegd dat het bestek niet werkte en dat zij met hun handen gingen werken, op grond hiervan gevoeglijk kan worden vastgesteld dat de inbraak in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden in de woning aan [adres 2] te IJmuiden en niet op het [adres 3] te IJmuiden. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op de bewuste dag van de inbraak overdag had gewerkt en zich ’s-avonds wilde ontspannen, dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan het begin van de avond bij zijn huis heeft gezien en dat [medeverdachte 2] toen al dronken was, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gingen eten, dat hij niet mee ging en de hele avond allemaal rare telefoontje kreeg van [medeverdachte 2], dat hij maar met [medeverdachte 2] heeft meegepraat in die telefoongesprekken, dat het die avond koud was en dat hij de hele avond buiten jointjes heeft gerookt.
[medeverdachte 2], ter terechtzitting in hoger beroep gehoord als getuige, heeft verklaard dat hij met zijn advocaat had afgesproken dat hij zou zeggen dat de verdachte niet bij de inbraak aan [adres 2] was betrokken en dat hij zich ten aanzien van verdere vragen zou beroepen op zijn verschoningsrecht.
Het hof acht voornoemde verklaringen volstrekt onaannemelijk. Uit het tapgesprek 1052 van 23 maart 2013, omstreeks 21.42 uur, blijkt dat de verdachte in een bushokje zit en zegt dat hij ‘het anders niet goed kan zien’ en uit het tapgesprek 1053 van 23 maart 2013, omstreeks 21.51 uur, leidt het hof af dat de verdachte door [medeverdachte 2] op de hoogte wordt gehouden van de vorderingen van de woninginbraak. Reeds hierdoor blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte om een andere reden buiten heeft staan wachten dan hij zelf heeft verklaard. [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoren als verdachte van 15 mei 2013, 16 mei 2013 en 17 mei 2013 (zaaksdossier ZD7, doorgenummerde pp. 103-105, pp. 106-120 en pp. 124-129) consistent verklaard dat hij en de verdachte die bewuste avond op de uitkijk stonden. Gelet op deze eerder door [medeverdachte 2] afgelegde consistente en gedetailleerde verklaringen hecht het hof geen geloof aan zijn eerst ter terechtzitting in hoger beroep gewijzigde verklaring dat de verdachte niet bij de inbraak aan [adres 2] was betrokken.
Het hof is, op grond van voormelde verklaringen van [medeverdachte 2] en mede gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de ten laste gelegde inbraak door op de uitkijk te staan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] op 23 maart 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [adres 2] hebben weggenomen:
- een hoeveelheid sieraden en
- een horloge en
- een kussensloop,
toebehorende aan [slachtoffer], waarbij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak en inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het hem primair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een woninginbraak. Hierbij hebben de verdachte en een andere dader op de uitkijk gestaan, terwijl anderen de woning binnen zijn gegaan door een raam open te breken en naar binnen te klimmen. In de woning zijn sieraden, een horloge en een kussensloop weggenomen. Hierdoor hebben de gedupeerden schade geleden en zijn voorwerpen met emotionele waarde weggenomen. Woninginbraken hebben tot gevolg dat mensen zich niet meer veilig voelen in hun eigen woning, die bij uitstek de plaats zou moeten zijn waar mensen zich veilig kunnen achten. De verdachte heeft door zijn handelen het plegen van de inbraak gefaciliteerd. Het hof acht dit een ernstig feit.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 september 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. D. Radder en mr. J.H. Wesselink, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 oktober 2014.
[......]
.