4.8.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de 23 vakantiewoningen terecht tot de rendementsgrondslag van box 3 heeft gerekend. Niet in geschil dat in dat geval de aanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.”
4.2.1.In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij ter zake van de ontwikkeling en exploitatie van onroerend goed over veel ervaring, kennis en deskundigheid beschikt, onder meer als grondlegger van de [X-Groep], naar zijn zeggen een toonaangevend bedrijf actief in de bouw- en vastgoedontwikkeling/vastgoedexploitatie. Belanghebbende heeft, zo stelt hij, die kwaliteiten aangewend om de eigenaarslasten van zijn recreatiewoningen te verminderen en de bezettingsgraad van het park te verhogen, door het villapark management te bieden en zijn zakelijke netwerk aan te wenden.
4.2.2.Belanghebbende zag zich naar zijn zeggen genoodzaakt met ingang van 1 januari 2008 de feitelijke leiding (onder meer beheer, onderhoud en het onderhandelen over huur-contracten met touroperators) van het villapark op zich te nemen, omdat (onder andere) [D bv] (belanghebbende duidt deze vennootschap veelal, maar naar het Hof begrijpt abusievelijk, aan als [D bv]; hierna: de BV) niet of onvoldoende in staat was om voldoende rendement te behalen. De activiteiten die de BV verricht vinden met ingang van 1 januari 2008 volledig plaats onder het management en de supervisie van belanghebbende. Volgens belanghebbende is de rol van de BV van uitvoerende aard en gemarginaliseerd. Zij is na 1 januari 2008 nog slechts op papier verantwoordelijk voor het beheer en het management van het villapark. De BV voert het door belanghebbende bepaalde beleid uit en belanghebbende legt daarover geen verantwoording af aan de BV of haar directeur, aldus belanghebbende.
4.2.3.In verband hiermee stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de algemene en de individuele beheerovereenkomst tussen de BV en de Vereniging van Eigenaren van [vakantiepark H] respectievelijk de individuele eigenaren van recreatiewoningen in [vakantiepark H] (als aangehaald onder 2.4 en 2.5 uitspraak rechtbank) bij de beoordeling van het geschil dienen te worden genegeerd door middel van ‘fiscale herkwalificatie van het feitencomplex’.
4.2.4.Volgens belanghebbende hebben zijn activiteiten ertoe geleid dat het resultaat van zijn recreatiewoningen in de periode 2008 – 2012 met 105% is verbeterd, terwijl volgens gegevens van het CBS het totale aantal bungalowovernachtingen in Nederland in diezelfde periode van 29.174.000 tot 27.899.000 is gedaald. Volgens belanghebbende hebben zijn activiteiten een meerwaarde geschapen.
4.3.1.De inspecteur stelt dat de boekingen van de recreatiewoningen via de BV verlopen, zoals is overeengekomen in de beheerovereenkomsten. Volgens de inspecteur zijn de ontwikkeling van het villapark en van de faciliteiten van dat park uitgevoerd door dan wel in opdracht van de BV.
4.3.2.De inspecteur betwist het door belanghebbende gestelde causale verband tussen diens activiteiten en de verbetering van het resultaat van het villapark.
4.3.3.Volgens de inspecteur dienen de activiteiten die belanghebbende sedert 2008 ten behoeve van het villapark ontplooit, als werkzaamheden van de BV te worden beschouwd.
4.3.4.Ter zitting van het Hof, in tweede termijn, heeft de inspecteur, voor het geval het Hof het standpunt van belanghebbende zou volgen, gesteld dat belanghebbende geacht moet worden voor zijn werkzaamheden voor de BV een nog naar zakelijke maatstaven te bepalen vergoeding te hebben genoten. Nu een dergelijke vergoeding tussen de BV en belangheb-bende niet is overeengekomen, zou de besparing die de BV daardoor heeft gerealiseerd voor haar een informele kapitaalstorting vormen, aldus de inspecteur.
4.4.1.Naar het oordeel van het Hof houdt partijen in de kern verdeeld de vraag of de activiteiten van belanghebbende ten behoeve van het villapark zodanig rechtstreeks verband houden met het bezit van belanghebbende van 23 recreatiewoningen, dat die activiteiten tezamen met dat bezit en de daarmee verband houdende exploitatie van die woningen als een onderneming dan wel als overige werkzaamheden van belanghebbende zijn aan te merken.
4.4.2.Bij de beantwoording van deze vraag gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende zich met ingang van 2008 is gaan bezig houden met het management en het beleid van het villapark en dat hij daarvoor mede zijn kennis op het gebied van de ontwikkeling van vastgoed en zijn relaties heeft aangewend. Het Hof verwijst op dit punt naar de opsomming onder 2.7 in de uitspraak van de rechtbank. Voor deze activiteiten heeft belanghebbende geen vergoeding bedongen of ontvangen.
4.4.3.Voorts volgt het Hof hierbij de rechtbank in de juridische uitgangspunten die onder 4.1, 4.2 en 4.7 (eerste drie volzinnen) van haar uitspraak zijn geformuleerd.
4.4.4.Vaststaat dat de exploitatie en het beheer van de circa 80 recreatiewoningen op het [vakantiepark H], waaronder de 23 recreatiewoningen die in 2008 tot het vermogen van belanghebbende behoorden, door middel van beheerovereenkomsten aan de BV is uitbesteed. Het betreft een beheerovereenkomst tussen de BV en de Vereniging van Eigenaren van [vakantiepark H], alsmede beheerovereenkomsten tussen de BV en de individuele eigenaren van de recreatiewoningen. Het Hof gaat in dit verband ervan uit dat belanghebbende ook lid is van de Vereniging van Eigenaren van [vakantiepark H] en dat de BV ook met hem als eigenaar van recreatiewoningen een beheerovereenkomst heeft gesloten. De in deze overeenkomsten vermelde en door of onder verantwoordelijkheid van de BV te leveren prestaties komen belanghebbende derhalve uit hoofde van die overeenkomsten toe.
4.4.5.Zoals ook blijkt uit de onder 2.4 en 2.5 van de uitspraak van de rechtbank aangehaalde overeenkomsten omvat de door de BV krachtens die overeenkomsten uit te oefenen taak onder meer het beheer en onderhoud van – kort gezegd – de gebouwen en (recreatieve) voorzieningen van het villapark, het opstellen van onderhoudsplannen en
-begrotingen, het verzorgen van de veiligheid op het park en de organisatie van recreatieve activiteiten. Daarnaast fungeert de BV, zoals blijkt uit de ‘Verhuurvoorwaarden seizoen 2007’ als verhuurorganisatie die, zoals blijkt uit onderdeel 5.1 van die voorwaarden, onder meer verantwoordelijk is voor het optimaal verhuren van de vakantievilla’s, eventueel door inschakeling van andere verhuurorganisaties. Het Hof heeft geen reden om aan te nemen dat deze dan wel vergelijkbare voorwaarden niet eveneens voor het jaar 2008 hebben gegolden.
4.4.6.Uit het hiervoor overwogene volgt dat belanghebbende vanaf 2008 ten behoeve van het villapark activiteiten is gaan ontplooien die op grond van de beheerovereenkomsten tot de taak en de verantwoordelijkheid van de BV behoren. Uit de stukken blijkt niet dat hierover tussen belanghebbende en de BV afspraken zijn gemaakt. Het Hof verwijst mede naar hetgeen op dit punt onder 4.5 door de rechtbank is overwogen.
4.4.7.Uit de beheerovereenkomsten volgt dat de BV gerechtigd is de door haar te verrichten werkzaamheden onder haar verantwoordelijkheid door derden te laten uitvoeren. Het Hof acht het niet aannemelijk dat de activiteiten van belanghebbende zonder enige vorm van instemming van de BV buiten haar om worden verricht. Zulks temeer daar juist de BV zich jegens de eigenaren van de recreatiewoningen heeft verbonden om de werkzaamheden te verrichten die (deels) door belanghebbende worden verricht, terwijl bovendien de financiële gevolgen van belanghebbendes werkzaamheden, zoals door de inspecteur – niet weersproken door belanghebbende – is gesteld, voor rekening en risico van de BV komen.
4.4.8.Dat uit de stukken niet blijkt van een uitdrukkelijke instemming of opdracht van de BV tot het door belanghebbende verrichten van werkzaamheden, vindt mogelijk een verklaring in de familiebetrekkingen tussen belanghebbende en de middellijk aandeelhouder van de BV, tevens zoon van belanghebbende. In de context van het onderhavige geval zoals deze ter zitting van het Hof namens belanghebbende is geschetst, acht het Hof het goed mogelijk dat instemming van de BV met de werkzaamheden van belanghebbende binnen de vertrouwdheid van de relatie tussen belanghebbende en diens ziens zoon als (middellijk) aandeelhouder van de BV is verleend. Dat zou ook kunnen verklaren waarom de activiteiten onbezoldigd zijn, aangezien de BV in relatie tot een onafhankelijke derde, naar moet worden aangenomen, een (zakelijke) vergoeding voor de (nu) door belanghebbende verrichte werkzaamheden verschuldigd zou zijn geweest. In ieder geval is uit de stukken niet gebleken van enig bezwaar van de BV tegen het door een derde (belanghebbende) – buiten de BV om – uitvoeren van (een deel van) haar taken. Integendeel, de werkzaamheden van de BV vinden volgens belanghebbende vanaf 1 januari 2008 plaats onder zijn management en supervisie. In zakelijke verhoudingen is het niet goed voorstelbaar dat een dergelijke gang van zaken zonder instemming van het bestuur en/of de aandeelhouder van de BV zou plaatsvinden.
4.4.9.Voorts is niet gesteld of aannemelijk geworden dat de activiteiten die belanghebbende vanaf 2008 ten behoeve van het villapark heeft ontplooid, zijn gebaseerd op een (eigen-standige) overeenkomst van belanghebbende met de Vereniging van Eigenaren van [vakantiepark H] dan wel van belanghebbende met andere eigenaren van recreatiewoningen dan hemzelf. Van het bestaan van dergelijke overeenkomsten is uit de stukken althans niet gebleken.
4.4.10.Gelet op de hiervoor onder 4.4.2 tot en met 4.4.9 geschetste feiten en omstandig-heden, bezien in samenhang en onderling verband, is het Hof van oordeel dat de activiteiten van belanghebbende feitelijk moeten worden beschouwd als activiteiten die door hem voor de BV zijn verricht in het kader van de door haar gedreven onderneming. Voor een fiscale herkwalificatie van het door belanghebbende bedoelde feitencomplex, in die zin dat de beheerovereenkomsten bij de beoordeling van het geschil worden genegeerd, is naar het oordeel van het Hof geen enkele grond aanwezig.
4.4.11.Nu belanghebbendes activiteiten ten behoeve van het villapark deel uitmaken van de werkzaamheden van de BV ten behoeve van het villapark in zijn geheel, dienen deze activiteiten als werkzaamheden van de door de BV gedreven onderneming te worden beschouwd. Het resultaat van die onderneming bereikt belanghebbende, als bezitter van 23 van de circa 80 recreatiewoningen van het villapark, niet rechtstreeks in het kader van een deelname door hem aan het maatschappelijke productieproces, maar als (weder)prestatie van de BV uit hoofde van de – onder meer – door en namens belanghebbende met de BV gesloten beheerovereenkomsten. In dit opzicht is er in 2008 geen wijziging ten opzichte van de situatie in eerdere jaren opgetreden.
4.4.12.Naar het oordeel van het Hof vormen de activiteiten van belanghebbende ten behoeve van het villapark zozeer een onderdeel van de werkzaamheden van de BV, dat zij, ook bezien in samenhang met het bezit van de recreatiewoningen van belanghebbende, niet (mede) als het door belanghebbende drijven van een onderneming of het verrichten van overige werkzaamheden kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de activiteiten van belanghebbende niet een bijzondere omstandigheid opleveren die tot gevolg heeft dat de recreatiewoningen van belanghebbende als vermogen van een door hem gedreven onderneming dan wel als werkzaamheidsvermogen kunnen worden aangemerkt. De inspecteur heeft de recreatiewoningen van belanghebbende mitsdien terecht, ook voor het jaar 2008, tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend.
4.4.13.Aan de subsidiaire stelling van de inspecteur, te weten de vraag of, in een geval als het onderhavige, door belanghebbende ter zake van zijn activiteiten fictief genoten inkomsten in aanmerking kunnen worden genomen, alsmede de vraag of die stelling vanwege de fase in de procedure waarin deze werd ingenomen, als tardief moet worden aangemerkt, komt het Hof verder niet toe.