Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Artikel 1
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van pensioenverplichtingen die door een dochtermaatschappij aan haar moedermaatschappij zijn overgedragen. De belanghebbende, [X bv], had van haar dochtermaatschappij [A bv] pensioenverplichtingen overgedragen gekregen, en de waardering van deze verplichtingen op de balans was onderwerp van geschil. De inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, waarbij hij de pensioenvoorziening naar beneden bijstelde, wat leidde tot een hogere belastbare winst voor de belanghebbende. De rechtbank Noord-Holland had eerder de uitspraak van de inspecteur bevestigd, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de waardering van de pensioenverplichtingen moest plaatsvinden volgens artikel 8, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Dit artikel bepaalt dat bij de waardering van pensioenverplichtingen een leeftijdsterugstelling alleen kan worden toegepast ter correctie van het verschil tussen de gehanteerde overlevingstafel en een recentere overlevingstafel. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door de belanghebbende voorgestane leeftijdscorrectie niet kon worden toegepast, omdat de door de inspecteur gehanteerde overlevingstafel de meest recente was op het moment van waarderen.
Het Hof bevestigde dat de belanghebbende geen grieven had aangevoerd tegen de beschikking heffingsrente en dat de rechtbank de vorming van een transitorische post had afgewezen. De belanghebbende had ook niet aangetoond dat de door de inspecteur toegepaste overlevingstafel niet correct was. Het Hof concludeerde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen kosten aan de inspecteur opgelegd.